Gerechtshof Amsterdam, 30-10-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:4409, 13/00605
Gerechtshof Amsterdam, 30-10-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:4409, 13/00605
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 30 oktober 2014
- Datum publicatie
- 5 november 2014
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2014:4409
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:2176
- Zaaknummer
- 13/00605
Inhoudsindicatie
Bijtelling privé-gebruik auto terecht. Niet is voldaan aan de verzwaarde bewijslast. Beroep op het gelijkheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel faalt. Artikel 10:3, derde lid, van de Awb is niet geschonden. Geen recht op vergoeding van immateriële schade.
Uitspraak
Kenmerk 13/00605
30 oktober 2014
uitspraak van de veertiende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], wonende te [Z], belanghebbende,
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 12/5619 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 4 november 2011 aan belanghebbende voor het jaar 2008 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 78.018 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 184.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 8 november 2012, de aanslag gehandhaafd.
Op 27 april 2013 heeft de inspecteur de aanslag (ambtshalve) verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 77.174 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 184.
Tegen de hiervoor gemelde uitspraak op bezwaar is door belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak van 30 augustus 2013 heeft de rechtbank als volgt beslist (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
“De rechtbank:
- -
-
verklaart het beroep gegrond;
- -
-
vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- -
-
vermindert de belastingaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 77.174 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 184, zoals deze reeds door verweerder is verminderd;
- -
-
vermindert de heffingsrente overeenkomstig de hiervoor genoemde vermindering van de aanslag;
- -
-
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 1.180;
- -
-
gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 42 vergoedt.”
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 9 oktober 2013, aangevuld bij brief van 22 oktober 2013. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens zijn bij brieven van 10 december 2013 en 6 januari 2014 conclusies van repliek en dupliek genomen.
Op 25 september 2014 zijn nadere stukken ontvangen van belanghebbende. Deze zijn in afschrift verstrekt aan de inspecteur.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2014. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:
“2.1. Eiseres heeft aangifte ib/pvv 2008 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 68.225 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 184. In deze aangifte heeft eiseres onder meer een aftrek ziektekosten van € 4.980 in aanmerking genomen.
Verweerder heeft eiseres bij brief van 8 maart 2013 een compromisvoorstel gedaan.
De gemachtigde van eiseres heeft op 13 maart 2013 telefonisch aan verweerder te kennen gegeven in te kunnen stemmen met dit voorstel.
Verweerder heeft naar aanleiding daarvan bij brief van 14 maart 2013 meegedeeld dat het belastbaar inkomen uit werk en woning zal worden gesteld op € 74.269.
De gemachtigde van eiseres heeft verweerder telefonisch laten weten dat hij het bij de rechtbank ingestelde beroep tegen de aanslag ib/pvv 2008 niet intrekt.
Verweerder heeft eiseres bij brief van 12 april 2013 bericht dat in de brief van 14 maart 2013 een onjuiste berekening was opgenomen, hetgeen tot gevolg heeft dat het verzamelinkomen zal worden gesteld op € 77.358 (€ 77.174 belastbaar inkomen uit werk en woning en € 184 belastbaar inkomen uit sparen en beleggen).
Verweerder heeft bij verminderingsbeschikking van 27 april 2013 de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 77.174 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 184 en de heffingsrente dienovereenkomstig verminderd.”
Partijen hebben desgevraagd ter zitting van het Hof verklaard zich met de door de rechtbank vastgestelde feiten te verenigen; gemachtigde van belanghebbende heeft daarbij het voorbehoud gemaakt dat zulks niet geldt voor feiten welke in de onderliggende stukken door hem zijn bestreden.
In het hoger beroepschrift van belanghebbende is de volgende passage opgenomen:
“De eerste gedane toezegging door verweerder betreft feitelijk 74.269 uit box 1 en box 3 € 184 = tezamen Verzamelinkomen van beide boxen 1 + 3 , €74.453 blijkens het schriftuur van verweerder. – Blijkens al de stukken dus anders dan punt 2.4 uitspraak.
Nav de opmerkingen en overeengekomen compromis ter hoogte van dit bedrag is uit overige overwegingen* contact opgenomen door kantoor/ belastingplichtige over de juistheid hiervan, omdat het bedrag wél min of meer overeenkomt, met overeengekomene, maar de redenatie / opbouw in dit stuk fiscus dus dus niet overeenkomstig was, waardoor twijfel is ontstaan bij kantoor of die geconstateerde onjuistheid van fiscus wel juist was (…).
Dus is inspecteur bij voorbaat op diens foute beredenering gewezen.
(…)
Deze feiten weergave in uitspraak is hierin niet helemaal correct.”
In verband met het onder 2.2 genoemde, namens belanghebbende gemaakte, voorbehoud zal het Hof van de hiervoor onder 2.1 vermelde feiten uitgaan met uitzondering van hetgeen onder 2.4 van de uitspraak van de rechtbank is opgenomen. Het Hof voegt aan deze feiten nog het volgende toe.
In de brief van de inspecteur van 8 maart 2013 (vermeld onder 2.2 van de uitspraak van de rechtbank) staat (onder meer) het volgende vermeld:
“Na bestudering van de eerder toegezonden stukken, alsmede de voor het eerst in de beroepsfase overgelegde stukken kom ik tot de conclusie dat niet alle correcties betreffende de persoonsgebonden aftrek terecht zijn aangebracht.
(…)
Dit betekent dat het belastbaar inkomen uit werk en woning tot € 77.175 wordt verminderd.
(…)
Op grond van het bovenstaande verzoek ik u het ingediende beroepschrift in te trekken. Ik zal de aanslag dan conform de berekening in deze brief verminderen en de kostenvergoeding laten uit betalen. (…) Daarnaast zal het betaalde griffierecht vergoed worden.
Ik zie uw reactie met belangstelling tegemoet.”
In een brief van de inspecteur van 14 maart 2013 aan gemachtigde van belanghebbende staat het volgende vermeld (voor zover hier van belang):
“Hierbij bevestig ik ons telefoongesprek van 13 maart 2013. U heeft aangegeven in te stemmen met mijn voorstel, zoals verwoord in mijn d.d. 8 maart 2013. Dit onder de voorwaarde dat rekening gehouden wordt met de door [belanghebbende] betaalde eigen bijdrage voor privégebruik auto. Ik heb u toegezegd dat rekening wordt gehouden met de eigen bijdrage zoals de werkgever die aan de Belastingdienst heeft doorgegeven. (…) Met inachtneming van hetgeen ik u in mijn brief d.d. 8 maart heb geschreven wordt het belastbaar inkomen uit werk en woning als volgt berekend. (…) € 74.269
Als u zich in deze berekening kunt vinden verzoek ik u het ingediende beroepschrift in te trekken. Na ontvangst van het bericht van de Rechtbank zal ik voor verdere afhandeling, zoals verwoord in mijn brief d.d. 8 maart 2013, zorgdragen”.
3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en daarbij het volgende overwogen:
“4.1.1. Artikel 13bis, eerste lid van de Wet op de loonbelasting 1964 luidt voor het onderhavige jaar, voor zover van belang, als volgt:
“1. Indien ook voor privé-doeleinden een auto ter beschikking is gesteld, wordt het voordeel op jaarbasis gesteld op ten minste 25% van de waarde van de auto. De auto wordt in ieder geval geacht ook voor privé-doeleinden ter beschikking te zijn gesteld tenzij blijkt dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt.
7. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld waaraan een rittenregistratie moet voldoen. Tevens kunnen regels worden gesteld over het anderszins laten blijken dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt.
(…)”
De staatssecretaris van Financiën heeft in de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 (hierna: Uitvoeringsregeling LB 2001) van zijn in het vierde lid van artikel 13bis van de Wet LB 1964 bedoelde bevoegdheid gebruikgemaakt. Artikel 21c, eerste lid van de Uitvoeringsregeling LB 2001bepaalt:
“De rittenregistratie als bedoeld in artikel 13bis, tweede lid, van de wet bevat ten minste de volgende gegevens:
a. merk, type en kenteken van de auto;
b. periode van terbeschikkingstelling van de auto;
c. per rit:
1°. datum;
2°. beginstand en eindstand van de kilometerteller;
3°. beginadres en eindadres;
4°. de gereden route indien deze afwijkt van de meest gebruikelijke;
5°. het karakter van de rit.
(…)”
Op grond van artikel 13bis, zesde lid van de Wet op de loonbelasting 1964 wordt het voordeel in aanmerking genomen voor zover het uitgaat boven de vergoeding die de werknemer voor het gebruik voor privé-doeleinden is verschuldigd.
Het is aan eiseres om te doen blijken dat de aan haar ter beschikking gestelde auto in 2008 niet voor meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden is gebruikt.
Eiseres heeft niet betwist dat de rittenregistratie niet op orde was. De rechtbank volgt verweerder dan ook in zijn standpunt dat de rittenregistratie zodanige onvolkomenheden bevat dat eiseres daarmee niet heeft aangetoond dat met de auto op jaarbasis niet meer dan 500 kilometer privé is gereden. Nu eiseres dat ook niet op een andere wijze heeft aangetoond, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht toepassing gegeven aan de bijtelling.
Ten aanzien van het beroep op eiseres op het arrest van de Hoge Raad van 14 april 2013 (12/01372, LJN BX9444) waarin ten aanzien van een aangifte omzetbelasting is geoordeeld dat voor een gunstiger regeling voor auto’s met een lage CO2-uitstoot geen objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat, ten gevolge waarvan het gelijkheidsbeginsel is geschonden, overweegt de rechtbank dat in dit arrest uitsluitend de vraag voorlag of bepaald begunstigend beleid voor de omzetbelasting richtlijn conform was, welke vraag door de Hoge Raad ontkennend is beantwoord. Het door eiseres aangehaalde arrest mist dan ook toepassing voor de inkomstenbelasting, zodat eiseres ten aanzien van de in geding zijnde aanslag inkomstenbelasting niet met vrucht een beroep op dit arrest kan doen.
Eiseres heeft in haar aangifte ib/pvv 2008 een bedrag van € 4.980 aan ziektekosten in aftrek gebracht. Verweerder heeft van deze kosten € 1.043 niet geaccepteerd, bestaande uit
€ 22 kosten medicijnen, € 200 vervoerskosten en € 821 aftrek chronische ziekte. Eiseres heeft niets overgelegd waarmee aannemelijk is gemaakt dat recht bestaat op deze aftrekposten. De rechtbank acht de correctie dan ook terecht.
Eiseres voert verder aan dat verweerder reeds een compromisvoorstel heeft gedaan dat leidde tot een inkomen uit werk en woning van € 74.269 en beroept zich in dit verband op het vertrouwensbeginsel. Verweerder heeft ter zitting nog toegelicht dat het belastbaar inkomen uit werk en woning zoals opgenomen in de brief van 14 maart 2013 was gebaseerd op een onjuiste berekening en dat deze onjuistheid, nadat was gebleken dat eiseres niet instemde met het compromisvoorstel, is gecorrigeerd. De rechtbank is van oordeel dat nu eiseres het voorstel niet heeft aanvaard, het geenszins onzorgvuldig is van verweerder om het eerder gedane compromisvoorstel, dat bovendien een onjuiste berekening bevatte, niet langer te handhaven en het belastbaar inkomen vast te stellen op basis van een juiste berekening. Bovendien bevat het compromisvoorstel van 8 maart 2013, het voorstel dat in eerste instantie telefonisch door eiseres is geaccepteerd, wel een juiste berekening van het inkomen uit werk en woning. Het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt derhalve.
Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.”