Gerechtshof Amsterdam, 20-02-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:504, 13.00181
Gerechtshof Amsterdam, 20-02-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:504, 13.00181
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 20 februari 2014
- Datum publicatie
- 26 februari 2014
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2014:504
- Zaaknummer
- 13.00181
Inhoudsindicatie
Belanghebbende maakt ook in hoger beroep niet aannemelijk dat meer kosten op de voet van artikel 6.31 Wet IB 2001 voor aftrek in aanmerking komen dan de bij de aanslag in aanmerking genomen kosten.
Uitspraak
kenmerk 13/00181
20 februari 2014
uitspraak van de zesde enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z], belanghebbende,
tegen
de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 12/3824 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank), van 8 februari 2013 in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst Holland-Noord/kantoor Zaandam, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 18 januari 2012aan belanghebbende voor het jaar 2009 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 42.388, en bij beschikking € 732 heffingsrente in rekening gebracht.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 6 juli 2012, de aanslag en de beschikking gehandhaafd.
Bij uitspraak van 8 februari 2013 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 21 maart 2013, aangevuld bij schrijven van 2 mei 2013. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 januari 2014. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft in de onderdelen 2.1 tot en met 2.3 van haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin aangeduid als ‘eiser’, de inspecteur als ‘verweerder’.
2,1, Eiser is eigenaar van het pand gelegen aan de [a-straat 1]-H tot en met [1]-4 te [P] (hierna: de onroerende zaak). De onroerende zaak is een monumentenpand in de zin van artikel 6.31, tweede lid van de Wet IB 2001. Eiser heeft voorts andere panden in[P], deels wel en deels geen monumentenpanden.
Eiser heeft in het onderhavige jaar verscheidene onderhoudswerkzaamheden aan de onroerende zaak laten verrichten. Hij heeft hiervoor bouwmaterialen gekocht bij verschillende bouwmarkten. De werkzaamheden zijn verricht door een dakloze klusjesman (hierna: de klusjesman). Eiser heeft de klusjesman contant uitbetaald. Eiser heeft ter zitting stukken getoond met betrekking tot betalingen aan de klusjesman. Het betrof een papiertje met daarop een bedrag vermeld met daarbij een bewijsstuk dat op die dag het bedrag dat op het papiertje staat contant is opgenomen bij een geldautomaat. Kopieën van een deel van deze stukken zijn overgelegd aan de rechtbank en verweerder en door de rechtbank aan het dossier toegevoegd.
Eiser heeft in zijn aangifte € 35.954 als verbouwingskosten aan de onroerende zaak opgegeven. Dit bedrag kan worden opgesplitst in € 9.494,86 aan materialen en € 26.458,96 aan arbeidskosten voor de klusjesman. Verweerder heeft hiervan € 8.336 als kosten geaccepteerd, maar omdat dit bedrag niet boven de drempel van € 9.240 komt, is bij het vaststellen van de aanslag geen rekening gehouden met een aftrek uitgaven voor monumentenpanden.
In aanvulling hierop stelt het Hof de volgende feiten vast:
Op basis van een afspraak tussen belanghebbende en de inspecteur kan belanghebbende de verhuurde overige onroerende zaken in box-3 opnemen voor 40% van de op de voet van de Wet waardering onroerende zaken vastgestelde waarde (de WOZ-waarde).
[a-straat 1]-H tot en met [1]-4 bevat vijf appartementen, waarvan de WOZ-waarden voor het jaar 2009 gezamenlijk (424.000+300.000+300.000+297.000+ 269.500=) € 1.590.500 belopen. Het Hof neemt hierbij in aanmerking dat de WOZ-waarde van [a-straat 1]-3 blijkens de door belanghebbende overgelegde beschikking op € 297.000 is vastgesteld, en niet € 300.000, waarvan de inspecteur in zijn voor het overige niet betwiste berekening is uitgegaan.
In de aangifte IB/PVV voor het jaar 2009 (hierna: de aangifte) is het bedrag van het niet aftrekbare deel van de onderhoudskosten (de in 2.3 van de rechtbankuitspraak vermelde drempel van € 9.240) berekend naar een waarde in het economisch verkeer van deze appartementen van in totaal € 231.000.
De WOZ-waarde van de eigen woning van belanghebbende voor het jaar 2009 bedraagt € 490.000. In de aangifte heeft belanghebbende de waarde van de eigen woning aangegeven voor € 443.000.
De WOZ-waarden van de overige onroerende zaken, waaronder de hiervoor genoemde appartementen [a-straat 1] H tot en met [1]4, belopen gezamenlijk € 6.650.500. In de aangifte heeft belanghebbende de waarden van deze overige onroerende zaken aangegeven tot een bedrag van € 2.262.500.
De Belastingdienst heeft van de AAB/AHG Moneyou een renseignement ontvangen, waarin is vermeld dat belanghebbende in 2009 bij deze bank houder is van een rekening met nummer [123456], waarvan het saldo op 1 januari nihil was en op 31 december € 313.245. In de aangifte is van deze bankrekening geen melding gemaakt.
Ter zitting in hoger beroep heeft belanghebbende - de volgende - voor zover niet eerder ingebrachte - stukken overgelegd:
* foto’s van – naar het Hof begrijpt - [a-straat 1]-4
* foto’s van – naar het Hof begrijpt - [a-straat 1]-3
* het ‘Rapport van voorbereidend onderzoek’, opgesteld door het secretariaat van huurcommissie ten behoeve van de huurcommissie inzake [a-straat 1]-3, waarin is opgenomen dat op 11 oktober 2006 een onderzoek ter plaatse is ingesteld;
* een handgeschreven verklaring, ondertekend door [A] te Danzig, waarin deze bevestigt dat hij in het jaar 2009 de woning [a-straat 1]-III ‘ausgeraumt und wieder aufgebaut’ heeft.
* een huurovereenkomst tussen A. [B]en G. [B], gedagtekend 17 april 1990, inzake [a-straat 1] III.
3 Geschil
Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep in geschil of belanghebbende meer kosten heeft gemaakt die op de voet van artikel 6.31, eerste lid, aanhef en onderdeel b, Wet IB 2001 (tekst 2009) voor aftrek in aanmerking komen dan het bij de aanslag in aanmerking genomen bedrag en zo ja of het beroep van de inspecteur op interne compensatie aan een vermindering van de aanslag in de weg staat.