Gerechtshof Amsterdam, 06-11-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:5141, 14/00132
Gerechtshof Amsterdam, 06-11-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:5141, 14/00132
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 6 november 2014
- Datum publicatie
- 10 december 2014
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2014:5141
- Zaaknummer
- 14/00132
- Relevante informatie
- Zorgverzekeringswet [Tekst geldig vanaf 01-07-2024] art. 43
Inhoudsindicatie
Afkoop van een polis die onder het pre-Bredeherwaarderingsregime tot belastingheffing – zij het naar bijzonder tarief – zou hebben geleid over de afkoopsom, welke onder de Wet IB 1964 werd aangemerkt als te zijn genoten ‘ter vervanging van gederfde of te derven inkomsten’, is ook onder de Wet IB 2001 aan belastingheffing onderworpen; zij het met een herkwalificatie van ‘ter vervanging van gederfde of te derven inkomsten’ in ‘periodieke uitkering’, die doorwerkt naar de toepassing van de Zorgverzekeringswet.
Uitspraak
kenmerk 14/00132
6 november 2014
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z], belanghebbende,
gemachtigde: [A] te [P], de gemachtigde,
tegen
de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB HAA 13/2359 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Holland-Noord, kantoor Zaandam, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 15 augustus 2012 aan belanghebbende voor het jaar 2009 een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet opgelegd berekend naar een grondslag (bijdrage-inkomen) van € 14.098.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 2 april 2013, de aanslag gehandhaafd.
Bij uitspraak van 14 januari 2014 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 24 februari 2014 en aangevuld bij brief van 14 maart 2014. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 september 2014. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft in de onderdelen 2.1 tot en met 2.3 van haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin aangeduid als ‘eiseres’, de inspecteur als ‘verweerder’.
“2.1. Eiseres heeft op 28 januari 1989 een kapitaalsverzekering met lijfrenteclausule afgesloten bij Aegon levensverzekering NV met polisnummer [P]. Deze verzekering is voortgezet in een kapitaalsverzekering met lijfrenteclausule op 15 februari 1994 afgesloten bij Legal&General onder polisnummer[P].
De polis is per 1 november 2008 geëxpireerd. Eiseres heeft (het restant van) de polis afgekocht. De afkoopsom bedroeg € 14.098. Dit bedrag is in 2009 aan eiseres uitbetaald.
Eiseres heeft aangifte inkomstenbelasting 2009 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 26.730. In deze aangifte heeft eiseres onder meer een afkoopsom lijfrente die niet onder de loonheffing valt aangegeven van € 14.098.
Verweerder heeft bij het opleggen van de aanslag ib/pvv de afkoopsom onder de rubriek periodieke uitkeringen opgenomen. Dit leidde niet tot een wijziging in het belastbaar inkomen. Wel heeft dit geleid tot oplegging van de in het geding zijnde aanslag Zorgverzekeringswet.”
Nu in hoger beroep tegen deze feitenvaststelling geen bezwaren zijn geuit, zal ook het Hof van die feiten uitgaan.
3 Geschil in hoger beroep
Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil of de afkoopsom van de kapitaalverzekering met lijfrenteclausule moet worden aangemerkt als een tot het bijdrage-inkomen te rekenen periodieke uitkering, gelijk de inspecteur stelt en belanghebbende betwist.