Home

Gerechtshof Amsterdam, 11-12-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:5185, 11/00587bis

Gerechtshof Amsterdam, 11-12-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:5185, 11/00587bis

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
11 december 2014
Datum publicatie
11 december 2014
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2014:5185
Formele relaties
Zaaknummer
11/00587bis

Inhoudsindicatie

Fiscale eenheid via buitenlandse (EU) tussenhoudsters toegestaan.

Omdat in de binnenlandse situatie een moedervennootschap ervoor kan kiezen om via (een) tussenhoudster(s) een f.e. met haar kleindochters te vormen en dit niet mogelijk is ingeval de tussenhoudster(s) in een andere EU-lidstaat is (zijn) gevestigd, vormt het f.e.-regime een beperking van de vrijheid van vestiging.

In beginsel vormt het fiscalecoherentiebeginsel daarvoor een rechtvaardigingsgrond, namelijk voor zover bij de moeder van de f.e. geen liquidatie- en financieringsverliezen kunnen ontstaan ter zake van gevoegde (achter)(klein)dochters. De Nederlandse regeling is echter disproportioneel omdat zij verder gaat dan noodzakelijk is om die coherentie te behouden. Er is sprake van een verboden beperking.

Het Besluit proceskosten bestuursrecht voldoet aan de eisen van het EU-recht.

Uitspraak

Kenmerk 11/00587bis

Datum uitspraak: 11 december 2014

uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Groningen, de inspecteur,

en het incidentele hoger beroep van

[X B.V.], gevestigd te [Z], belanghebbende,

gemachtigde drs. J.T. Schouten (PricewaterhouseCoopers Belastingadviseurs N.V. te Amsterdam), belanghebbende,

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 10/2288 van de rechtbank Haarlem van 9 juni 2011 in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Voor het verloop van de feiten tot aan de tussenuitspraak van het Hof van 17 januari 2013 (hierna: de tussenuitspraak) verwijst het Hof naar hetgeen in die tussenuitspraak is opgenomen. Een afschrift van de tussenuitspraak is aan deze uitspraak gehecht.

1.2.

Bij zijn tussenuitspraak heeft het Hof aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ EU) verzocht prejudiciële beslissingen te geven over de in die tussenuitspraak geformuleerde vragen, elke verdere beslissing aangehouden en het geding geschorst totdat het HvJ EU naar aanleiding van het vorenstaande verzoek uitspraak zal hebben gedaan.

1.3.

Bij het HvJ EU is deze zaak geregistreerd als prejudiciële zaak C-39/13, Inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Groningen tegen [X B.V.].

Door het HvJ EU zijn de zaken C-39/13, C-40/13 en C-41/13 (steeds) tegelijkertijd behandeld.

1.4.

Bij brief van 14 augustus 2013 heeft de griffier van het HvJ EU het Hof een afschrift doen toekomen van de bij het HvJ EU ingediende schriftelijke opmerkingen.

1.5.

Bij brief van 20 november 2013 heeft het Hof van het HvJ EU een verzoek ontvangen om verduidelijkingen in de zaken C-39/13, C-40/13 en C-41/13. Bij memorandum van 13 december 2013 heeft het Hof op die brief gereageerd.

1.6.

Bij brief van 12 juni 2014 heeft de griffier van het HvJ EU het Hof een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift doen toekomen van het arrest van het HvJ EU (Tweede Kamer) van 12 juni 2014, tezamen met de desbetreffende conclusie van de advocaat-generaal J. Kokott van 27 februari 2014, in de zaken C-39/13, C-40/13 en C-41/13. Daarin heeft het HvJ EU, uitspraak doende op de in 1.2 bedoelde vragen, voor recht verklaard:

“In de zaken C 39/13 en C 41/13 moeten de artikelen 49 VWEU en 54 VWEU aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een wettelijke regeling van een lidstaat volgens welke een ingezeten moedervennootschap een fiscale eenheid met een ingezeten kleindochteronderneming kan vormen wanneer zij deze kleindochter bezit via een of meer ingezeten vennootschappen, doch niet wanneer zij deze kleindochter bezit via niet-ingezeten vennootschappen zonder vaste inrichting in deze lidstaat.”

1.7.

Vervolgens heeft het Hof het onderzoek heropend en heeft de griffier bij brieven van 19 juni 2014 partijen uitgenodigd zich over het arrest van het HvJ EU uit te laten.

1.8.

De inspecteur heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 24 juli 2014, belanghebbende bij brief van 15 juli 2014. Belanghebbende heeft op 12 september 2014 een nader stuk ingezonden. Een afschrift van de respectieve brieven is steeds aan de wederpartij gezonden.

1.9.

Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 25 september 2014. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

2 Feiten

Voor de tussen partijen vaststaande feiten verwijst het Hof naar hetgeen in de tussenuitspraak onder 2 is vermeld.

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

Evenals in eerste aanleg heeft de inspecteur zich in (het principale) hoger beroep op het standpunt gesteld dat hij terecht heeft geweigerd de middellijk gehouden (achter)klein-dochtervennootschappen [X2 B.V.] (hierna: [X2 B.V.]), [X3 B.V.] (hierna: [X3 B.V.]) en [X4 B.V.] (hierna: [X4 B.V.]) per 1 januari 2009 met belanghebbende in een fiscale eenheid in de zin van artikel 15 van de Wet op te nemen omdat de beide tussenhoudster-vennootschappen [I A.G.] (hierna: [I A.G.]) en [J GmbH] (hierna: [J GmbH]) niet in Nederland zijn gevestigd.

3.2.

Indien het gelijk aan belanghebbende is, is niet in geschil dat aan de toe te kennen fiscale eenheid geen aanvullende voorwaarden dienen te worden gesteld.

3.3.

Belanghebbende heeft in het incidentele hoger beroep nog verzocht om toekenning van een integrale proceskostenvergoeding.

4. Nadere beoordeling van het geschil

5 Kosten

6. Beslissing