Home

Gerechtshof Amsterdam, 13-11-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:5495, 14/00287 tot en met 14/00307 en 14/00309

Gerechtshof Amsterdam, 13-11-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:5495, 14/00287 tot en met 14/00307 en 14/00309

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
13 november 2014
Datum publicatie
23 december 2014
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2014:5495
Zaaknummer
14/00287 tot en met 14/00307 en 14/00309

Inhoudsindicatie

Ontvankelijkheid van de beroepen.

Dwangsommen terecht?

Uitspraak

Kenmerken 14/00287 tot en met 14/00307 en 14/00309

13 november 2014

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op de hoger beroepen van

[A 1], wonende te [B], belanghebbende,

tegen de uitspraak in de zaken met kenmerken AWB 14/555 tot en met 14/568, 14/570 tot en met 14/576 en 14/1192 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende de volgende belastingaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB) en vermogensbelasting (VB) opgelegd:

Jaar: Dagtekening belastingaanslag: Soort belastingaanslag:

1994 24 november 1997 aanslag IB

1995 24 november 1997 aanslag IB

1995 24 november 1997 aanslag VB

1996 23 december 1999 aanslag IB

1997 28 november 2000 aanslag IB

1997 23 december 1999 aanslag VB

1998 14 december 2001 aanslag IB

1998 28 november 2000 aanslag VB

1999 29 november 2003 aanslag IB

1999 14 december 2001 aanslag VB

2000 24 april 2004 aanslag IB

2000 29 november 2003 aanslag VB

2001 onbekend aanslag IB

2002 1 december 2005 aanslag IB

2003 31 december 2008 navorderingsaanslag IB

2004 16 december 2008 aanslag IB

2005 31 december 2008 aanslag IB

2006 13 november 2009 aanslag IB

2007 31 januari 2007 voorlopige aanslag IB

2007 19 november 2010 aanslag IB

2008 31 maart 2014 aanslag IB

2009 18 november 2011 voorlopige aanslag IB

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de hiervoor genoemde belastingaanslagen (met uitzondering van de aanslag IB 2008, zie onder 5.5).

1.3.

Op 13 december 2013 had de inspecteur geen uitspraken op de bezwaren gedaan. Op deze datum (13 december 2013) heeft belanghebbende de inspecteur hiervoor in gebreke gesteld.

1.4.

Belanghebbende heeft op 27 januari 2014 bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het niet (tijdig) doen van uitspraken op de bezwaren.

1.5.

Bij uitspraak van 27 maart 2014 heeft de rechtbank de door belanghebbende ingestelde beroepen niet-ontvankelijk verklaard.

1.6.

De tegen de uitspraak van de rechtbank ingestelde hoger beroepen van belanghebbende zijn bij het Hof ingekomen op 25 april 2014 en betreffen alle sub 1.1. genoemde belastingaanslagen. Belanghebbendes hoger beroep aangaande “aanslag VB 2001” (zie onder rechtsoverweging 1 van de rechtbankuitspraak, derde volzin en volgende) geregistreerd bij het Hof onder 14/00308 heeft hij ter zitting van het Hof ingetrokken.

1.7.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.8.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 oktober 2014. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1

Bij schrijven van 13 december 2013 heeft belanghebbendes gemachtigde de inspecteur in gebreke gesteld. In dit schrijven is onder meer opgenomen:

“Ondanks de zeer uitvoerige besprekingen die hebben plaats gevonden en het in het vergelijkbare dossier wel gesloten compromis, blijft tussen partijen een onoverbrugbaar verschil bestaan over de (on)juistheid van met name de oudste jaren.

(…)

Aangezien de beslistermijn op de diverse bezwaren inmiddels ruimschoots is verstreken, stel ik u, zoals ik in ons gesprek van eerder vanmiddag al aankondigde, thans in gebreke. Ik verzoek u om binnen veertien dagen alsnog uitspraak te doen op alle lopende bezwaren”.

2.2.

Ter zitting van het Hof heeft de inspecteur verklaard dat hij zeer recent (kort voor de zitting) alsnog uitspraken heeft gedaan op alle ingediende bezwaren. Dit is ter zitting van het Hof bevestigd door de gemachtigde van belanghebbende.

3 Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft in de overwegingen 1. tot en met 9. van haar uitspraak het navolgende overwogen:

Inzake AWB nrs. 14/564, 14/569 en 14/575

1.Voor zover eiser beroep heeft ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift tegen de definitieve aanslag ib/pvv 2001 (AWB nr. 14/564) dient dat beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard. Ter zitting hebben partijen verklaard dat deze aanslag conform de aangifte van eiser is opgelegd en dat daartegen geen bezwaarschrift is ingediend.

Hetzelfde oordeel treft ook het beroep dat door eiser is ingesteld tegen de definitieve aanslag VB 2001. Eiser heeft ter zitting aangegeven dat dit beroep per vergissing is ingesteld. Met de inwerkingtreding van de Wet inkomstenbelasting 2001 op 1 januari 2001 is tegelijkertijd de Wet op de vermogensbelasting 1892 buiten werking gesteld, zodat aanslagoplegging op grond van laatstgenoemde wet ook niet langer mogelijk was. Het beroep dat eiser heeft ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift tegen de definitieve aanslag ib/pvv 2008 dient eveneens niet-ontvankelijk te worden verklaard. Partijen hebben ter zitting verklaard dat deze aanslag nog niet is opgelegd.

Inzake AWB nrs. 14/555 tot en met 14/563, 14/565 tot en met 14/568, 14/570 tot en met

14/572 en 14/1192

2. Ingevolge artikel 8:55b, eerste lid, Awb doet de rechtbank, indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, binnen acht weken nadat het beroepschrift is ontvangen en aan de vereisten van artikel 6:5 Awb is voldaan, uitspraak met toepassing van artikel 8:54 Awb, tenzij de rechtbank een onderzoek ter zitting noodzakelijk acht.

3. Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open.

4. Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, Awb, kan het beroepschrift worden ingediend zodra:

a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen en,

b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.

5. De Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen (Wet van 28 augustus 2009, Stb. 2009, 383) is op 1 oktober 2009 in werking getreden. Artikel III van deze wet bevat het overgangsrecht. In de Memorie van Toelichting staat hierover het volgende (MvT, Kamerstukken II 2005/06, 30 435, nr. 3, p. 24-25):

“Artikel III bevat het overgangsrecht. Het eerste lid brengt mee, dat een voor de inwerkingtreding van deze wet ingediend bezwaar- of beroepschrift op de voorheen gebruikelijke wijze moet worden afgehandeld. Daarmee wordt voorkomen dat alle reeds aanhangige bezwaarschriften wegens niet tijdig beslissen die onder het toepassingsbereik van afdeling 8.2.4a vallen, opeens niet-ontvankelijk zouden moeten worden verklaard, omdat onder het nieuwe recht geen bezwaar wegens niet tijdig beslissen meer mogelijk is. Tevens wordt voorkomen dat op reeds aanhangige beroepen wegens niet-tijdig beslissen alsnog binnen acht weken zou moeten worden beslist,

hetgeen uiteraard praktisch veelal niet haalbaar zal zijn.”

6. Uit de overgangsbepaling volgt dat de véér 1 oktober 2009 ingediende bezwaarschriften op de oude wijze dienen te worden afgehandeld. Dit geldt voor de bezwaarschriften die zijn gericht tegen de aanslagen met de hierboven in het tussenkopje vermelde AWB-nummers. Voor deze bezwaarschriften geldt dat verweerder in gebreke is hierop te beslissen. Artikel 6:12, derde lid, Awb (oud) bepaalt dat het bezwaar of beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk wordt verklaard indien het onredelijk laat is ingediend. De

rechtbank is van oordeel dat dit het geval is.

7. De eerste aanslag ib/pvv 1994 (AWB nr. 14/555) is al op 24 november 1997 opgelegd, terwijl de laatste aanslag die onder oud recht is opgelegd, te weten de definitieve aanslag ib/pvv 2005 met als dagtekening 31 december 2008, inmiddels ook al ruim vijfjaar geleden is opgelegd. Eiser had in de tussenliggende jaren op ieder moment beroep kunnen instellen tegen het niet tijdig beslissen op de door hem ingediende bezwaarschriften. Dat verweerder volgens eiser kennelijk de met die van eiser verwante procedures van de heer [C 1] wenste af te wachten had voor eiser, als hij vond dat het hem allemaal te lang duurde, er niet aan in de weg hoeven te staan om beroep in te stellen tegen de fictieve weigeringen tijdig te beslissen op de bezwaarschriften. Dat geldt eveneens voor de periode vanaf begin 2013 toen er tussen partijen compromisbesprekingen hebben plaatsgevonden. Eiser heeft niet duidelijk gemaakt waarom, nadat hij zo lang heeft gewacht met het instellen van beroep, zich in januari 2014 opeens de noodzaak heeft voorgedaan om uitspraken op bezwaar te ontvangen voor belastingaanslagen voor de hierboven onder het kopje procesverloop genoemde jaren.

Voorts is de rechtbank van oordeel dat het onredelijk is om nadat eind 2013 de onderhandelingen tussen partijen volgens eiser zonder resultaat zijn afgebroken, in de gebrekestellingsbrief van 13 december 2013 van verweerder te verlangen dat hij binnen een termijn van slechts twee weken na dagtekening van die brief op alle bezwaarschriften uitspraak op bezwaar doet. Zeker nu het hier procedures betreft die zich al vele jaren voortslepen en over verschillende correcties met doorwerking naar latere jaren gaan.

De beroepen inzake AWB nrs. 14/555 tot en met 14/563, 14/565 tot en met 14/568, 14/570 tot en met 14/572 en 14/1192 dienen daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard.

Inzake AWB nrs. 14/573, 14/574 en 14/576

8. De bezwaarschriften tegen de definitieve aanslagen ib/pvv 2006, 2007 en de voorlopige aanslag ib/pvv 2009 zijn na 1 oktober 2009 ingediend en dienen in beginsel volgens de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen te worden afgehandeld. Voor deze bezwaarschriften geldt eveneens dat verweerder in gebreke is hierop te beslissen.

9. Artikel 6:12, vierde lid, Awb bepaalt dat het bezwaar of beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk wordt verklaard indien het onredelijk laat is ingediend. De rechtbank is van oordeel dat dit ook voor deze beroepen het geval is. De rechtbank verwijst naar hetgeen zij onder 7 heeft overwogen. De beroepen met de AWB nrs. 14/573, 14/574 en 14/576 dienen daarom eveneens niet-ontvankelijk te worden verklaard.

4 Het geschil in hoger beroep

5 Beoordeling van het geschil in hoger beroep

6 Kosten

7. Beslissingen in hoger beroep