Gerechtshof Amsterdam, 18-12-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:5774, 14/00070
Gerechtshof Amsterdam, 18-12-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:5774, 14/00070
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 18 december 2014
- Datum publicatie
- 14 januari 2015
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2014:5774
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2016:29
- Zaaknummer
- 14/00070
Inhoudsindicatie
KB-Lux Verwijzingsprocedure; anders dan inspecteur primair stelt omvat verwijzingsopdracht ook het bewijs van het beboetbare feit.
Uitspraak
Derde Meervoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep – na verwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden – van [X] te [Z]belanghebbende,
tegen
uitspraken van de Inspecteur van de Belastingdienst Holland-Midden/kantoor Leiden, de inspecteur.
1 Loop van het geding
Van belanghebbende is op 29 juli 2004 ter griffie van het Gerechtshof te ’s-Gravenhage een beroepschrift ingekomen, ingediend door drs. K.D.J.N. Leget (Leget & Co belastingadviseurs) te Oss als zijn gemachtigde (hierna: de gemachtigde). Het beroep is bij dat gerechtshof ingeschreven onder kenmerk 04/02448.
Het beroep heeft betrekking op
( a) - navorderingsaanslagen
* in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PV)voor de jaren 1990 tot en met 2000,
* in de vermogensbelasting (VB) voor de jaren 1991 tot en met 2000.
( b) - de in de navorderingsaanslagen IB/PV voor de jaren 1990 tot en met 1997 en VB voor de jaren 1991 tot en met 1998 begrepen verhogingen en
( c) - de besluiten van deze verhogingen geen kwijtschelding te verlenen,
( d) - de boetebeschikkingen ter zake van de overige navorderingsaanslagen,
( e) - de heffingsrentebeschikkingen ter zake van alle voornoemde navorderingsaanslagen.
Het Gerechtshof te ’s-Gravenhage heeft in zijn uitspraak van 8 juni 2012 - naar het Hof begrijpt - het beroep gegrond verklaard voor zover het ziet op de onderdelen b, c en d zoals hiervoor vermeld onder 1.2, de uitspraken op bezwaar die betrekking hebben op een verhoging of boete alsmede de kwijtscheldingsbesluiten vernietigd,, de verhogingen begrepen in de onder 1.2.b genoemde navorderingsaanslagen en de bij beschikkingen opgelegde boeten kwijtgescholden c.q. verminderd tot 72% van de nagevorderde belasting en het beroep voor het overige ongegrond verklaard.
Het tegen deze uitspraak ingestelde beroep in cassatie is bij arrest van de Hoge Raad van 24 januari 2014, onder nummer 12/03498, ECLI:NL:HR:2014:101, gegrond verklaard, waarbij - voor zover thans van belang - de in cassatie bestreden uitspraak is vernietigd behoudens de ‘beslissingen’ omtrent het griffierecht, en de behandeling van het beroep is verwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam, alwaar dit beroep is ingeschreven onder kenmerk 14/00070.
Partijen zijn door de griffier van het Hof bij brief van 4 februari 2014 in de gelegenheid gesteld een schriftelijke reactie op het arrest in te dienen. De inspecteur heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 20 februari 2014 en de gemachtigde bij brief van 11 maart 2014. Afschriften van deze brieven zijn aan de wederpartij gezonden.
Bij brief van 14 oktober 2014 heeft de inspecteur een pleitnota met bijlagen ingezonden. Een afschrift hiervan is aan de gemachtigde gezonden. De gemachtigde heeft een pleitnota ingezonden bij brief van 23 oktober 2014. Een afschrift daarvan is aan de inspecteur gezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2014. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Geschil na verwijzing
De Hoge Raad heeft in voormeld arrest van 24 januari 2014 (hierna: het verwijzingsarrest) voor zover van belang voor het geding na verwijzing, het volgende overwogen:
De bestreden navorderingsaanslagen, boeten en verhogingen, en beschikkingen inzake heffingsrente houden verband met het zogenoemde Rekeningenproject. Voor het Hof was onder meer in geschil of de berekening van de navorderingsaanslagen op basis van het in dat kader gebruikte model onredelijk is. Het Hof heeft deze vraag, met inachtneming van de inconsistentie in de modelmatige berekening, ontkennend beantwoord. Verder heeft het Hof in dat verband geoordeeld dat hetgeen belanghebbende over de aanpak door de Inspecteur heeft aangevoerd niet meebrengt dat de uitkomst van de schatting onredelijk is. Hiertegen richt zich de eerste klacht.
Het Hof heeft bij zijn oordeel enkel verwezen naar de inconsistentie in de modelmatige berekening die ontstaat door toepassing van zowel de 95%-norm als de factor 1,5, zonder zich daarbij nader over die inconsistentie uit te laten. Aldus is ’s Hofs oordeel dat de uitkomst van de schatting niet onredelijk is ook voor zover deze uitgaat van een factor 1,5 onbegrijpelijk (vgl. HR 30 maart 2012, nr. 11/02222, ECLI:NL:HR:2012:BW0188, BNB 2012/158). Hetgeen in dat arrest hieromtrent is overwogen, heeft het Hof miskend. De klacht slaagt derhalve.
Uit de gegrondbevinding van de eerste klacht volgt dat de hoogte van de opgelegde verhogingen en boeten opnieuw moet worden beoordeeld, zodat de vijfde klacht thans geen behandeling behoeft. De zesde klacht, inzake de vraag of belanghebbende recht heeft op vergoeding van kosten in verband met de behandeling van het bezwaar, behoeft daarom thans evenmin behandeling.
De overige klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Blijkens het beroepschrift in cassatie richt de door de Hoge Raad onder 2.2 genoemde vijfde klacht zich op de in de uitspraak van het gerechtshof ’s-Gravenhage opgenomen onderdelen 5.15 en 5.16 welke als volgt luiden:
Voor de hoogte van de uiteindelijk voor elk van de betrokken jaren gepleegd beboetbaar feit opgelegde verhoging of boete en ter beantwoording van de vraag of deze verhoging of boete telkens passend en geboden is, neemt het Hof als uitgangspunt dat, naar de Inspecteur aannemelijk heeft gemaakt, belanghebbende gedurende een reeks van jaren tegoeden op een bankrekening heeft aangehouden in een land met een bankgeheim, met de bedoeling de daaruit genoten voordelen buiten het zicht van de Nederlandse fiscus te houden, en dat bij de beboeting de omvang van de verzwegen belasting dient te worden bepaald aan de hand van de bedragen die voor de heffing zijn vastgesteld. Uit hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd en overigens uit de gedingstukken naar voren komt, is overigens geen concrete aanwijzing te putten dat de navorderingsaanslagen te hoog zijn vastgesteld. Het Hof ziet in het gegeven dat de bewijslast is omgekeerd dan ook geen reden om het bedrag van de nagevorderde belasting niet als grondslag voor de verhogingen en de boeten te nemen. Bovendien is het van algemene bekendheid dat een bank over tegoeden op een rekening jaarlijks rente uitkeert. Naar ervaringsregelen blijven dergelijke tegoeden verborgen en worden deze niet onbekommerd uitgeput. Belanghebbende heeft nagelaten informatie te verschaffen die anders doet vermoeden.
Het Hof acht de Inspecteur geslaagd voor elk van de jaren aannemelijk te maken dat belanghebbende uitgaande van de hem toegedichte tegoeden en rentebaten de fiscale faciliteiten volledig heeft benut en aldus opzettelijk voor de belastingheffing in aanmerking komende tegoeden en rentebaten buiten het zicht van de fiscus heeft gehouden en acht, mede met inachtneming van het proportionaliteitsbeginsel en het feit dat de berekening van de verschuldigde belasting is bepaald aan de hand van de verzwaring van de bewijslast, voor elk betrokken jaar een verhoging of boete van 100 percent op zichzelf juist. De Inspecteur heeft derhalve terecht de verhogingen en de boeten toegepast, nu sprake is van ernstige fraude.
In geschil zijn de aan de navorderingsaanslagen ten grondslag liggende schatting, (de hoogte van) de boeten en de kosten van bezwaar.
3 Feiten
De inspecteur heeft bij brief van 20 februari 2014 spreadsheets meegezonden, waarop de aan belanghebbende opgelegde navorderingsaanslagen opnieuw zijn berekend. In deze herrekening is de aanvankelijk (bij de redelijke schatting) toegepaste factor 1,5 geëlimineerd. In deze spreadsheets is de navolgende herrekening van de navorderingsaanslagen vermeld:
Inkomstenbelasting
jaar |
1990 |
1991 |
1992 |
1993 |
1994 |
1995 |
1996 |
1997 |
1998 |
1999 |
2000 |
vastgesteld inkomen |
69.855 |
77.636 |
74.455 |
73.782 |
85.891 |
82.581 |
81.493 |
65.339 |
93.890 |
98.750 |
134.765 |
correcties |
29.421 |
27.368 |
27.221 |
26.987 |
19.565 |
20.651 |
23.965 |
25.667 |
24.141 |
35.523 |
32.824 |
belastbare inkomens navorderingsaanslagen |
99.276 |
105.004 |
101.676 |
100.769 |
105.456 |
103.232 |
105.458 |
91.006 |
118.031 |
134.273 |
167.589 |
belastingbedragen navorderingsaanslagen |
15.756 |
15.125 |
14.140 |
13.763 |
10.489 |
11.171 |
12.551 |
12.834 |
12.071 |
17.761 |
16.412 |
Vermogensbelasting
jaar |
1991 |
1992 |
1993 |
1994 |
1995 |
1996 |
1997 |
1998 |
1999 |
2000 |
vastgesteld vermogen |
173.000 |
204.000 |
155.000 |
201.000 |
172.000 |
145.000 |
93.000 |
145.000 |
-55.624 |
-81.000 |
gecorrigeerd vermogen |
573.000 |
596.000 |
529.000 |
592.000 |
542.000 |
516.000 |
508.000 |
648.000 |
499.000 |
368.000 |
belastingvrij bedrag |
131.000 |
134.000 |
139.000 |
150.000 |
174.000 |
177.000 |
180.000 |
241.000 |
246.000 |
250.000 |
belastingbedrag navorderingsaanslag |
3.200 |
3.136 |
2.992 |
3.128 |
2.944 |
2.712 |
2.624 |
2.849 |
1.771 |
826 |
Belanghebbende heeft tegen de navorderingsaanslagen IB/PV voor het jaar 1990 en VB voor het jaar 1991 bezwaar gemaakt bij schrijven van 29 januari 2003. De tegen elk van de overige navorderingsaanslagen ingediende bezwaarschriften zijn gedagtekend 2 juni 2003 en 17 juni 2003 en bevatten een verzoek tot vergoeding van kosten gemaakt in de bezwaarfase.
De inspecteur heeft op alle bezwaren uitspraak gedaan in één geschrift en het verzoek tot vergoeding van de kosten van het bezwaar afgewezen onder verwijzing naar de ongegrondverklaring van de bezwaren.