Gerechtshof Amsterdam, 20-02-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:580, 12/00233 tot en met 12/00248
Gerechtshof Amsterdam, 20-02-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:580, 12/00233 tot en met 12/00248
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 20 februari 2014
- Datum publicatie
- 5 maart 2014
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2014:580
- Zaaknummer
- 12/00233 tot en met 12/00248
Inhoudsindicatie
Het Hof oordeelt dat tussen partijen geen sprake is van verbondenheid in de zin van artikel 143 UCDW. De besluiten waarbij belanghebbenden zijn erkend als marktdeelnemer en de daarmee samenhangende invoercertificaten zijn derhalve ten onrechte ingetrokken. Het verzoek om immateriële schadevergoeding wegens termijnoverschrijding in de bezwaarfase is tardief. Het verzoek om materiële schadevergoeding valt buiten het bestek van deze procedure.
Uitspraak
kenmerk 12/00233 tot en met 12/00248
20 februari 2014
uitspraak van de meervoudige douanekamer
op de hoger beroepen van
de Minister van Economische Zaken (tot 1 januari 2014: het Productschap Vee en Vlees) (hierna: het productschap), gemachtigden mr. R.J.M. van den Tweel en mr. G.J. van Midden,
tegen de uitspraken van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in de zaken met kenmerk:
- AWB 10/475 en 10/609 (Hof kenmerk 12/233 en 12/234),
- AWB 10/476 en 10/610 (Hof kenmerk 12/235 en 12/236),
- AWB 10/477 en 10/611 (Hof kenmerk 12/237 en 12/238),
- AWB 10/480 en 10/612 (Hof kenmerk 12/239 en 12/240),
- AWB 10/481 en 10/613 (Hof kenmerk 12/241 en 12/242),
- AWB 10/482 en 10/614 (Hof kenmerk 12/243 en 12/244),
- AWB 10/483 en 10/615 (Hof kenmerk 12/245 en 12/246),
- AWB 10/484 en 10/616 (Hof kenmerk 12/247 en 12/248),
in het geding tussen respectievelijk:
Coöperatieve Vereniging [A],
Coöperatieve Vereniging [B],
Coöperatieve Vereniging [C],
Coöperatieve Vereniging [D],
Coöperatieve Vereniging [E],
Coöperatieve Vereniging [F],
Besloten Vennootschap [G] B.V. [G], en
Coöperatieve Vereniging[H], hierna tezamen aangeduid als “belanghebbenden” waarbij de coöperatie verenigingen indien van belang worden aangeduid als de “coöperaties” en de Besloten Vennootschap [G] B.V. als “[G]”,
gemachtigden: mr. N.J. Helder en mr. C.C. Klaui;
en
het productschap.
1 Ontstaan en loop van het geding
Zaken AWB 10/475 en 10/609, Hof kenmerk 12/233 en 12/234,
inzake de Coöperatieve Vereniging [A].
Het productschap heeft bij beschikking gedagtekend 9 juli 2002, belanghebbende erkend als marktdeelnemer in de zin van artikel 8 van Verordening nr. 954/2002 van de Commissie van 4 juni 2002 betreffende de opening en de wijze van beheer van een tariefcontingent voor bevroren rundvlees van GN-code 0202 en de producten van GN-code 0206 29 91.
Bij besluit van 6 augustus 2004 heeft het productschap voormelde erkenning
ingetrokken.
Het productschap heeft vervolgens bij besluit van 21 februari 2005 de aan
belanghebbende verstrekte invoercertificaten, nummers 43850 en 52422, ingetrokken.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft het productschap bij uitspraken, gedagtekend 17
december 2009, de besluiten van 6 augustus 2004 en van 21 februari 2005 gehandhaafd.
Bij uitspraak van 6 februari 2012 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar en de besluiten van 6 augustus 2004 en 21 februari 2005 vernietigd, het productschap veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 254,44 en gelast dat het productschap het door belanghebbende betaalde griffierecht vergoedt.
Zaken AWB 10/476 en 10/610, Hof kenmerk 12/235 en 12/236,
inzake de Coöperatieve Vereniging [B].
Het productschap heeft bij beschikking gedagtekend 9 juli 2002, belanghebbende erkend als marktdeelnemer in de zin van artikel 8 van Verordening nr. 954/2002 van de Commissie van 4 juni 2002 betreffende de opening en de wijze van beheer van een tariefcontingent voor bevroren rundvlees van GN-code 0202 en de producten van GN-code 0206 29 91.
Bij besluit van 16 juli 2004 heeft het productschap voormelde erkenning
ingetrokken.
Het productschap heeft vervolgens bij besluit van 21 februari 2005 de aan
belanghebbende verstrekte invoercertificaten, nummers 43849 en 52298, ingetrokken.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft het productschap bij uitspraken, gedagtekend 17
december 2009, de besluiten van 16 juli 2004 en van 21 februari 2005 gehandhaafd.
Bij uitspraak van 6 februari 2012 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar en de besluiten van 16 juli 2004 en 21 februari 2005 vernietigd, het productschap veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 254,44 en gelast dat het productschap het door belanghebbende betaalde griffierecht vergoedt.
Zaken AWB 10/477 en 10/611, Hof kenmerk 12/237 en 12/238,
inzake de Coöperatieve Vereniging [C].
Het productschap heeft bij beschikking gedagtekend 9 juli 2002, belanghebbende erkend als marktdeelnemer in de zin van artikel 8 van Verordening nr. 954/2002 van de Commissie van 4 juni 2002 betreffende de opening en de wijze van beheer van een tariefcontingent voor bevroren rundvlees van GN-code 0202 en de producten van GN-code 0206 29 91.
Bij besluit van 16 juli 2004 heeft het productschap voormelde erkenning
ingetrokken.
Het productschap heeft vervolgens bij besluit van 21 februari 2005 de aan
belanghebbende verstrekte invoercertificaten, nummers 43846 en 52255, ingetrokken.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft het productschap bij uitspraken, gedagtekend 17
december 2009, de besluiten van 16 juli 2004 en van 21 februari 2005 gehandhaafd.
Bij uitspraak van 6 februari 2012 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar en de besluiten van 16 juli 2004 en 21 februari 2005 vernietigd, het productschap veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 254,44 en gelast dat het productschap het door belanghebbende betaalde griffierecht vergoedt.
Zaken AWB 10/480 en 10/612, Hof kenmerk 12/239 en 12/240,
inzake de Coöperatieve Vereniging [D].
Het productschap heeft bij beschikking gedagtekend 9 juli 2002, belanghebbende erkend als marktdeelnemer in de zin van artikel 8 van Verordening nr. 954/2002 van de Commissie van 4 juni 2002 betreffende de opening en de wijze van beheer van een tariefcontingent voor bevroren rundvlees van GN-code 0202 en de producten van GN-code 0206 29 91.
Bij besluit van 16 juli 2004 heeft het productschap voormelde erkenning
ingetrokken.
Het productschap heeft vervolgens bij besluit van 21 februari 2005 de aan
belanghebbende verstrekte invoercertificaten, nummers 43844 en 52256, ingetrokken.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft het productschap bij uitspraken gedagtekend 17
december 2009, de besluiten van 16 juli 2004 en van 21 februari 2005 gehandhaafd.
Bij uitspraak van 6 februari 2012 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar en de besluiten van 16 juli 2004 en 21 februari 2005 vernietigd, het productschap veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 254,44 en gelast dat het productschap het door belanghebbende betaalde griffierecht vergoedt.
Zaken AWB 10/481 en 10/613, Hof kenmerk 12/241 en 12/242,
inzake de Coöperatieve Vereniging [E].
Het productschap heeft bij beschikking gedagtekend 9 juli 2002 belanghebbende erkend als marktdeelnemer in de zin van artikel 8 van Verordening nr. 954/2002 van de Commissie van 4 juni 2002 betreffende de opening en de wijze van beheer van een tariefcontingent voor bevroren rundvlees van GN-code 0202 en de producten van GN-code 0206 29 91.
Bij besluit van 16 juli 2004 heeft het productschap voormelde erkenning
ingetrokken.
Het productschap heeft vervolgens bij besluit van 21 februari 2005 de aan
belanghebbende op 1 augustus 2002 verstrekte invoercertificaten, nummers 43845 en 52251, ingetrokken.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft het productschap bij uitspraken, gedagtekend 17
december 2009, de besluiten van 16 juli 2004 en van 21 februari 2005 gehandhaafd.
Bij uitspraak van 6 februari 2012 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar en de besluiten van 16 juli 2004 en 21 februari 2005 vernietigd, het productschap veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 254,44 en gelast dat het productschap het door belanghebbende betaalde griffierecht vergoedt.
Zaken AWB 10/482 en 10/614, Hof kenmerk 12/243 en 12/244,
inzake de Coöperatieve Vereniging [F].
Het productschap heeft bij beschikking gedagtekend 9 juli 2002 belanghebbende erkend als marktdeelnemer in de zin van artikel 8 van Verordening nr. 954/2002, van de Commissie van 4 juni 2002 betreffende de opening en de wijze van beheer van een tariefcontingent voor bevroren rundvlees van GN-code 0202 en de producten van GN-code 0206 29 91.
Bij besluit van 16 juli 2004 heeft het productschap voormelde erkenning
ingetrokken.
Het productschap heeft vervolgens bij besluit van 21 februari 2005 de aan
belanghebbende verstrekte invoercertificaten, nummers 43848 en 52311, ingetrokken.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft het productschap bij uitspraken, gedagtekend 17
december 2009, de besluiten van 16 juli 2004 en van 21 februari 2005 gehandhaafd.
Bij uitspraak van 6 februari 2012 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar en de besluiten van 16 juli 2004 en 21 februari 2005 vernietigd, het productschap veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 254,44 en gelast dat het productschap het door belanghebbende betaalde griffierecht vergoedt.
Zaken AWB 10/483 en 10/615, Hof kenmerk 12/245 en 12/246,
inzake [G] B.V. te [V].
Het productschap heeft bij beschikking gedagtekend 9 juli 2002, belanghebbende erkend als marktdeelnemer in de zin van artikel 8 van Verordening nr. 954/2002. Van de Commissie van 4 juni 2002 betreffende de opening en de wijze van beheer van een tariefcontingent voor bevroren rundvlees van GN-code 0202 en de producten van GN-code 0206.
Bij besluit van 16 juli 2004 heeft het productschap voormelde erkenning
ingetrokken.
Het productschap heeft vervolgens bij besluit van 21 februari 2005 de aan
belanghebbende verstrekte invoercertificaten, nummers 43828 en 52244, ingetrokken.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft het productschap bij uitspraken, gedagtekend 17
december 2009, de besluiten van 16 juli 2004 en van 21 februari 2005 gehandhaafd.
Bij uitspraak van 6 februari 2012 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar en de besluiten van 16 juli 2004 en 21 februari 2005 vernietigd, het productschap veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 254,44 en gelast dat het productschap het door belanghebbende betaalde griffierecht vergoedt.
Zaken AWB 10/484 en 10/616, Hof kenmerk 12/247 en 12/248,
inzake de Coöperatieve Vereniging[H].
Het productschap heeft bij beschikking gedagtekend 9 juli 2002 belanghebbende erkend als marktdeelnemer in de zin van artikel 8 van Verordening nr. 954/2002 van de Commissie van 4 juni 2002 betreffende de opening en de wijze van beheer van een tariefcontingent voor bevroren rundvlees van GN-code 0202 en de producten van GN-code 0206 29 91.
Bij besluit van 16 juli 2004 heeft het productschap voormelde erkenning
ingetrokken.
Het productschap heeft vervolgens bij besluit van 21 februari 2005 de aan
belanghebbende verstrekte invoercertificaten, nummers 43847 en 52304, ingetrokken.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft het productschap bij uitspraak, gedagtekend 17
december 2009, de besluiten van 16 juli 2004 en van 21 februari 2005 gehandhaafd.
Bij uitspraak van 6 februari 2012 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar en de besluiten van 16 juli 2004 en 21 februari 2005 vernietigd, het productschap veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 254,44 en gelast dat het productschap het door belanghebbende betaalde griffierecht vergoedt.
Hoger beroep
Het tegen de onder 1.1. tot en met 1.8. vermelde uitspraken van de rechtbank ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 19 maart 2012, aangevuld bij brief van 13 april 2012. Belanghebbenden hebben een verweerschrift ingediend. Per fax van 6 januari 2014 heeft het productschap het Hof geïnformeerd over zijn visie inzake zijn bevoegdheid.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 januari 2014. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
In hoger beroep is op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil, het volgende komen vast te staan:
Belanghebbenden hebben ieder een aanvraagformulier ingediend voor erkenning deelname aan GATT-contingent 09.4003 (overige importeurs/exporteurs). In de aanvraag heeft iedere belanghebbende verklaard niet “verbonden” te zijn als bedoeld in artikel 9, vierde lid, van Verordening nr. 954/2002 van de Commissie van 4 juni 2002 betreffende de opening en de wijze van beheer van een tariefcontingent voor bevroren rundvlees van GN-code 0202 en de producten van GN-code 0206 29 91 (hierna Verordening 954/2002).
Het productschap heeft in de erkenning van ieder van de belanghebbenden de volgende passage opgenomen:
“Overigens kunnen de PVE op ieder moment nader onderzoek (laten) verrichten overeenkomstig art. 143 naar eventuele verbondenheid van bedrijven. Wordt verbondenheid aangetoond dan wordt de erkenning alsnog ingetrokken.”
Aan elk van de desbetreffende beschikkingen is een post scriptum toegevoegd, dat luidt:
“P.S. Wat betreft de aan u verstrekte erkenning dient het volgende te worden opgemerkt. De PVE verrichten nog nader onderzoek naar de eventuele “verbondenheid” van uw bedrijf (zie eerder genoemde circulaire). Op de lijst van erkende bedrijven, welke heden aan de Commissie is verstuurd, is hiervan melding gedaan overeenkomstig art. 9, lid 4 van Verordening (EG) 954/2002.”
De belanghebbenden hebben ieder aanvragen ingediend voor invoercertificaten voor bepaalde hoeveelheden rundvlees, waarna aan ieder van hen diverse invoercertificaten zijn toegewezen.
Tot de gedingstukken behoort een memo op briefpapier van het productschap waarin, voor zover van belang, het volgende staat vermeld:
“De opsporingsdiensten zullen, gezien hun onderzoek en expertise op dit gebied, niet tot een andere conclusie komen dan dat er van verbondenheid sprake is, gezien o.a. het gestelde onder e en f in artikel 143, resp. te weten:
• dat één van de rechtspersonen de ander, rechtstreeks of zijdelings, controleert
• dat beide rechtspersonen, rechtstreeks of zijdelings, worden gecontroleerd door een derde (rechts)persoon.
Indien dit leidt tot in-/navordering, dan vindt dit plaats door de Douane.”
Bij brief van 19 februari 2003 heeft het productschap de Algemene Inspectie Dienst verzocht een onderzoek in te stellen naar, voor zover hier van belang, de mogelijke verbondenheid in de zin van artikel 143, van de Uitvoeringsverordening Communautair douanewetboek (hierna: UCDW).
Bij brief van 27 maart 2003 heeft het Europees bureau voor fraudebestrijding, OLAF, de Algemene Inspectie Dienst verzocht mogelijke verbondenheid van Nederlandse aanvragers van invoercertificaten voor deelcontingenten voor de invoer van rundvlees in het kader van de Verordening te onderzoeken. OLAF verwijst in dit verband naar gedetailleerde berichtgeving in de Nederlandse pers, met name de Financiële Telegraaf van 22 maart 2003.
Naar aanleiding van het verzoek van OLAF en van het productschap heeft de Algemene Inspectiedienst West Nederland (hierna: de AID) een rapport uitgebracht inzake onder meer de verbanden tussen de betrokken coöperaties. Het Hof verwijst naar het tot de gedingstukken behorende rapport waarin onder meer gegevens zijn opgenomen aangaande de diverse door de belanghebbenden verrichte transacties, de behaalde brutowinstmarges, de gesloten verzekeringen en de gestelde zekerheden. In dit rapport is onder meer het volgende opgenomen:
“5. Juridische structuur en historie coöperaties
De structuur en de historie van de genoemde zeven cooperaties (marktdeelnemers) is als volgt:
Deze informatie is medio 2002 door [G] BV aan het P.V.E. doorgegeven, ten bewijze dat de cooperaties, sinds 01/05/2002, geen verbondenheid meer kenden met [G] BV.
Deze verstrekte gegevens zijn door ons geverifieerd bij de diverse Kamers van Koophandel en daar werden de verstrekte inschrijvings- en mutatiegegevens bevestigd.
(…)
8 Verbanden tussen alle coöperaties
Tijdens de controle blijken er opmerkelijke overeenkomsten tussen de zeven coöperaties te bestaan. Het blijkt dat de coöperaties dezelfde werkwijze hebben en dat op eenzelfde tijdstip dezelfde handelingen plaatsvinden. In dit kader kunnen de navolgende punten worden genoemd:
1.) alle coöperaties kennen hetzelfde verleden; zij zijn op dezelfde dag (01/05/2002) afgesplitst/verzelfstandigd van hun oorspronkelijke leden ([G] B.V. en[G] N.V.). Deze afsplitsing/verzelfstandiging is op dezelfde dag (26/04/2002) en op dezelfde lokatie ([X]) tijdens opvolgende vergaderingen besloten. Na afsplitsing van [G]. is de werkwijze voortgezet, (het verkrijgen van certificaten vereist op basis van Vo(EEC)954/2002 dat de transacties nu daadwerkelijk via de coöperaties, en dus ook via de boekhouding van de coöperaties lopen.) Tot mei 2002 werden de transacties bij alle coöperaties meegenomen in de boekhouding van [G] B.V.
2.) alle coöperaties houden zich uitsluitend met exact dezelfde handel bezig; nl. de in- en verkoop en de import van bevroren GATT-rundvlees i.h.k.v. Vo(EEG) 954/2002, de in- en verkoop en de import van vers GATT-rundvlees i.h.k.v. Vo(EEG) 936/1997, en de in- en verkoop en de import van zuivelproducten i.h.k.v. Vo(EEG) 2535/2001.
3.) de coöperaties verwijzen bij de import van bevroren GATT-rundvlees diverse malen naar dezelfde leveranciers, inkoopcontractnummers, namen van zeeschepen en containernummers, (zie hiervoor transactiedetails onder 7.2.1 t/m 7.2.7)
4.) alle nieuwe bestuurders/leden van de coöperaties besteden hun feitelijke werkzaamheden bij inkoop, verkoop, import, opslag, vervoer en administratie uit. Daarbij kiezen zij allen voor dezelfde ondernemingen ([G] B.V., [I] BV, [J]), terwijl de administratie van de overige bedrijven van de bestuurders/leden van de coöperaties niet door [J] worden uitgevoerd.
5.) de zekerheidstelling van € 1.590.000,- ten behoeve van het P.V.E., is voor alle coöperaties op dezelfde dag gesteld door[bank], waarbij [G] B.V. voor alle coöperaties feitelijk borg staat.
6.) in alle gevallen (m.u.v. enkele transacties van [K] W.A.) verkopen de coöperaties het bevroren GATT- rundvlees door aan [G] B.V., tegen een niet-zakelijke prijs. Bij de eerste transacties in 2002 berekenen alle coöperaties geen bruto- winstopslag; deze handelwijze komt overeen met de handelwijze over 2000 en 2001, toen de coöperaties nog niet 'verzelfstandigd' waren en bestuurd werden door dhr.[Y] en mevr.[Z]. Op hetzelfde moment in 2002 gaan alle coöperaties een (minimale) brutowinstopslag berekenen.
7.) alle coöperaties ontvangen voor het 'in gebruik geven' van hun GATT-rechten een 'bestuursvergoeding'. Bij geen enkele coöperatie is schriftelijk vastgelegd, middels notulen, wanneer en hoe dit bepaald is.
8.) Alle coöperaties hebben op dezelfde dag een tweetal bankrekeningen geopend bij de [bank]. Bij alle coöperaties wordt voorafgaand aan de transacties 500 EURO op hetzelfde tijdstip door [G] B.V. op de EURO-bankrekening van de coöperatie gestort. Dit bedrag is steeds als 'bank charges' in de boekhouding opgenomen; een kostenfactuur hiervan is niet aangetroffen.
9.) aan alle coöperaties wordt op hetzelfde moment door [G] B.V. een 'marge' betaald.
10.) alle nieuwe leden van de coöperaties zijn het overeengekomen 'inleggeld' van 9.000 Euro t.o.v. de coöperatie nog altijd verschuldigd.
11.) Zoals aangegeven onder punt 7.6 van dit rapport wordt bij de aan- en verkoop van producten van leverander[O] in de purchase confirmations en de commercial invoices verwezen naar een contractnummer. Dit contractnummer verwijst naar een eerder door[O] verstuurde sales confirmation. Deze werkwijze vindt bij alle coöperaties plaats. Uit de diverse aangetroffen sales confirmations blijkt dat de producten aan [G] B.V. waren verkocht.
12.) Op 13 januari 2003 vindt bij alle coöperaties (m.u.v.[K]) eenzelfde transactie bevroren rundvlees plaats; het restant van de certificaathoeveelheid welke nog niet ingevoerd is, wordt door de coöperatie aangekocht bij [G] B.V., welke het direct weer afneemt. De coöperatie berekent de gebruikelijke geringe bruto-marge.
13.) Zoals aangegeven in hoofdstuk 7 van dit rapport worden er door de coöperaties in 2002 ook zuiveltransarties (Vo(EEG)2535/0l) gedaan. Op deze zuiveltransacties wordt geen bruto- winstmarge berekend. De transacties zijn op dezelfde dagen gefactureerd voor dezelfde hoeveelheden en voor hetzelfde bedrag.
Aankoop vindt altijd plaats bij[P 2] B.V. De afnemer is altijd [Q] B.V. Uit de gesprekken met enkele bestuurders van coöperaties bleek ons dat deze bestuurders deze zuiveltransacties niet of nauwelijks kenden.
14.) Zes coöperaties hebben bij notariële akte van 29/08/2003 een statuten- en naamswijziging ondergaan, waarbij verder de aansprakelijkheid is omgezet van W.A. naar U.A. Bij de laatste coöperatie is de omzetting nog niet doorgevoerd.
15.) Zoals aangegeven onder punt 7.7 van dit rapport is er bij diverse bestuurders van coöperaties onduidelijkheid over de verzekering van de producten tijdens transport. Door ons is in de administratie van de coöperaties over 2002 nergens een verzekering (geen polisblad noch premiekosten) aangetroffen. Hierover zijn door ons vragen gesteld. Later werd er vastgesteld dat er op 12 augustus 2003 door alle coöperaties met terugwerkende kracht tot 01/01/2003 een transportverzekering afgesloten was bij dezelfde verzekeringsmaatschappij[naam].
16.) Zoals eerder in dit rapport aangegeven zijn er geen notulen van vergaderingen. Ook op diverse andere momenten tijdens de controle is gevraagd om correspondentie, mailverkeer en vastleggingen van telefonische besprekingen; er blijkt geen enkele schriftelijke vastlegging te zijn.
Uit bovenstaande en uit verklaringen van dhr. K. Ockenburg van [G] B.V. en de bestuurders van diverse coöperaties blijkt dat de coöperaties zelf niet actief zijn bij de in- en verkoop, de invoer, het vervoer en de opslag van het bevroren GATT-rundvlees en het voeren van de administratie.
Deze werkzaamheden worden, namens de coöperaties, verricht door [G] B.V., [I] B.V. en[J].
[G] B.V. zou gebruik maken van de GATT-rechten van de coöperaties, en daarvoor een vergoeding betalen.
[G] B.V. regelt de in- en verkopen, waarbij de beslissing bij de coöperatie zou liggen.
Gezien het feit dat genoemde afspraken niet schriftelijk zijn vastgelegd is dit laatste voor ons niet controleerbaar.
Uit de gesprekken met de bestuurders van de coöperaties blijkt dat deze niet goed op de hoogte zijn van de dagelijkse gang van zaken binnen hun coöperatie.
Voordat een contractprijs tot stand komt zou altijd telefonisch overleg met de coöperatie plaatsvinden. Hiervan wordt niets vastgelegd.
Ook dit is voor ons niet controleerbaar.
Het is ons inziens niet logisch dat alle coöperaties bij de eerste transacties geen bruto- winstmarge berekenen, maar het GATT-rundvlees voor dezelfde prijs doorverkopen aan [G] B.V., en het is, gezien de bijkomende administratieve kosten voor [J]., zakelijk ook niet logisch als de coöperaties hiermee telefonisch akkoord zouden zijn gegaan.
Gezien het feit dat de bruto-winstmarge bij de eerste transacties geheel en later vrijwel geheel terecht komt bij [G] B.V., en het feit dat [G] B.V. altijd (m.u.v. enkele transacties van [K] W.A.) de afnemer van het GATT- rundvlees is, lijkt dit te duiden op een overheersende invloed van [G] B.V. t.o.v. de coöperaties op het terrein van afzet en prijszetting.
Gezien het feit dat er opmerkelijk veel overeenkomsten bestaan in de werkwijze, de in- en verkoopprijzen en de afzet van de coöperaties, met name het feit dat alle coöperaties bij de eerste transacties geen bruto-winstmarge berekenen en allen op hetzelfde moment een bruto- winstmarge berekenen lijkt er sterk op te duiden dat [G] B.V. feitelijk, al dan niet namens de coöperatie(s), de leiding in handen heeft bij het in- en verkoopbeleid, inclusief het bepalen van de in- en verkoopprijzen, en de afzet van het rundvlees.
De beslissende rol van de coöperaties op de in- en verkoopprijzen is niet middels schriftelijke bescheiden aantoonbaar.
De bestuurders van de coöperaties geven aan geen contacten te onderhouden met andere coöperaties. Tijdens ons onderzoek is hier ook niets van gebleken.
Vastgesteld kan worden dat de zeven coöperaties, die duidelijk aangeven elkaar niet te kennen en op geen enkele wijze contact met elkaar hebben, toch exact dezelfde werkwijze hebben.
Ook op belangrijke beslispunten (zie ook punt 8. van dit rapport), wordt in elke coöperatie op hetzelfde moment een zelfde beslissing genomen. Het is uitgesloten dat de bestuurders van de zeven coöperaties, waarvan zojuist is vastgesteld dat zij nauwelijks bemoeienis hebben met de werkzaamheden, op dezelfde momenten dezelfde beslissingen nemen en afspraken maken.
Uit de jaarrekeningen van de coöperaties is vastgesteld dat geen enkele coöperatie zelfstandig in staat is de vereiste zekerheid van € 1.590.000,- ten behoeve van het P.V.E. te stellen. Deze zekerheid wordt feitelijk voor rekening en risico door [G] B.V. gesteld. Deze betaalt ook de bankprovisie.
Hierdoor maakt [G] B.V. het feitelijk voor de coöperaties mogelijk om de aanvraag voor het invoercertificaat in te dienen, en dientengevolge daadwerkelijk rundvlees i.h.k.v. Vo(EEG)954/2002 met gebruikmaking van het tariefcontingent in te voeren.”
In een brief aan de AID van 6 november 2003 merkt het productschap in reactie op het rapport van de AID onder andere het volgende op:
“De concluderende 16 punten van het concept-rapport worden door het inspectieteam aangemerkt als verbanden tussen alle betrokken coöperaties. Op basis van de praktijkervaring die de PVE in deze hebben zijn de PVE van mening dat bepaalde verbanden die worden gelegd, binnen de sector als zeer gangbaar gelden en dat men zich derhalve af moet vragen in hoeverre deze verbanden ten grondslag kunnen worden gelegd aan een eventuele conclusie dat sprake is van ongeoorloofde verbondenheid tussen de coöperaties.”
(…)
5. Bij punt 11 zou het kunnen zijn dat het importbedrijf in eerste instantie prijsafspraken maakt met een leverancier. Er zijn tenslotte sales conformations op naam van de coöperaties. (…)
Bij de punten 2, 6 en 7 worden respectievelijk de activiteiten en de vergoedingen behandeld. De PVE maken uit het rapport op dat er verschillen zijn tussen de coöperaties in omvang van de activiteiten en de hoogte van de vergoedingen. De vergoedingen variëren tussen de coöperaties van pakweg 12.000 Euro tot 30.000 Euro. Hieruit zou ook de conclusie getrokken kunnen worden dat de coöperaties wel degelijk een zekere invloed hebben op hoeveelheden en prijzen.
Uit verklaringen van betrokkenen van de coöperaties blijkt ook dat zij van het importbedrijf een complete transactie aangeboden krijgen waarop zij zelf kunnen beslissen of die kan worden uitgevoerd of niet. Hieruit kan ook de conclusie worden getrokken dat niet N.V.C. maar de coöperatie uiteindelijk bepaalt welke zaken er gedaan worden. Het feit dat dit niet op papier vastligt is mogelijk niet relevant als beide partijen verklaren dat het wel zo is.
(…)
6. Gelet op de hierboven besproken omstandigheden en achtergronden stellen de PVE zich de vraag of deze verbanden onverkort kunnen bijdragen aan de eventuele conclusie dat er in deze zaak sprake is van (ongeoorloofde) verbondenheid.”
Naar aanleiding van het rapport van de AID heeft het productschap de erkenning van de belanghebbenden ingetrokken vanwege verbondenheid als bedoeld in artikel 143 van het UCDW.
Het productschap heeft de aan de belanghebbenden verstrekte invoercertificaten ingetrokken en vervangen door gewone invoercertificaten.
De inspecteur van de Belastingdienst/Douane, heeft aan de belanghebbenden uitnodigingen tot betaling van douanerechten uitgereikt. De belanghebbenden hebben daartegen bezwaar gemaakt, welke bezwaren in afwachting van de uitkomst van de onderhavige procedure zijn aangehouden.