Gerechtshof Amsterdam, 18-12-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:5835, 13/00299
Gerechtshof Amsterdam, 18-12-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:5835, 13/00299
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 18 december 2014
- Datum publicatie
- 21 januari 2015
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2014:5835
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:3002
- Zaaknummer
- 13/00299
- Relevante informatie
- Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 31-01-2024] art. 228a
Inhoudsindicatie
Rioolheffing. Het Hof acht aannemelijk dat de leiding/pijp die het hemelwater afvoert is aangesloten op het gemeentelijk riool. Reeds hierom is voldaan aan het belastbaar feit.
Uitspraak
kenmerk 13/00299
18 december 2014
uitspraak van de negende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z], belanghebbende,
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 12/4457 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) van 26 maart 2013 in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Beverwijk, de heffingsambtenaar.
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 29 februari 2012 aan belanghebbende voor het jaar 2012 een aanslag rioolheffing opgelegd ter zake van het perceel [het perceel] te [Q] ten bedrage van € 207,24.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak, gedagtekend 13 augustus 2012, de aanslag gehandhaafd.
Bij uitspraak van 26 maart 2013, heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 6 mei 2013. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Op 9 januari 2014 zijn nadere stukken ontvangen van belanghebbende. Deze zijn in afschrift verstrekt aan de heffingsambtenaar.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 januari 2014. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat na de zitting aan partijen is toegestuurd. Het Hof heeft het onderzoek ter zitting geschorst en met gebruikmaking van artikel 8:64 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het vooronderzoek heropend. Het Hof heeft bij brief van 10 februari 2014 de heffingsambtenaar in de gelegenheid gesteld nader bewijs te leveren.
Belanghebbende heeft bij brief van 16 februari 2014 gereageerd op de brief aan de heffingsambtenaar.
De heffingsambtenaar heeft bij brief van 26 februari 2014 gereageerd op de brief van het Hof van 10 februari 2014. Belanghebbende heeft hierop gereageerd bij brief ontvangen door het Hof op 11 maart 2014.
Op 6 mei 2014 zijn nadere stukken ontvangen van belanghebbende.
Het nadere onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 mei 2014. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat na de zitting aan partijen is toegestuurd. Het Hof heeft het onderzoek ter zitting geschorst en met gebruikmaking van artikel 8:64 van de Awb het vooronderzoek heropend. Het Hof heeft bij brief van 28 mei 2014 partijen in de gelegenheid gesteld, zonodig gezamenlijk, nader onderzoek te doen naar de situatie ter plaatse van het in 1.1 genoemde perceel.
Het Hof heeft de reacties van de heffingsambtenaar ontvangen op 24, 25 en 30 september 2014. De reacties van belanghebbende zijn door het Hof ontvangen op 25 en 26 september 2014 en 8 oktober 2014.
Alle hiervoor genoemde stukken van partijen zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
De heffingsambtenaar heeft in zijn schrijven van 29 september 2014 het Hof laten weten geen bezwaar te hebben wanneer een nadere mondelinge behandeling achterwege blijft. De echtgenoot van belanghebbende heeft de griffier op 13 oktober 2014 telefonisch medegedeeld dat hij een nadere mondelinge behandeling niet nodig acht. Het Hof heeft hierop het onderzoek gesloten.
2 Feiten
De rechtbank heeft in de onderdelen 2.1 en 2.2 van haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt in die uitspraak aangeduid als ‘eiseres’, de heffings-ambtenaar als ‘verweerder’.
Eiseres is eigenaar en gebruiker van de onroerende zaak [het perceel] te [Q] (hierna ook: het perceel). Het perceel betreft een opslagbox en ligt in een gebouwencomplex met meerdere verdiepingen, waarin zich in totaal 81 opslagboxen bevinden.
De opslagbox van eiseres heeft een wateraansluiting en een rioolaansluiting op de riolering van het complex.
Nu tegen de feitenvaststelling geen bezwaren zijn ingebracht, zal het Hof ook van deze feiten uitgaan.
Het Hof voegt daaraan toe dat het complex van opslagboxen waar de opslagbox van belanghebbende deel van uitmaakt, bestaat (en bestond in 2012) uit twee verdiepingen en dat er plannen zijn om het aantal verdiepingen uit te breiden.
3 Geschil in hoger beroep
Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil of de aanslag rioolheffing terecht is opgelegd.
Belanghebbende stelt primair dat niet is voldaan aan het belastbare feit. De afvoerpijp die vanuit het complex loopt voert geen water af op de gemeentelijke riolering zoals bedoeld in de desbetreffende gemeentelijke verordening.
Subsidiair is belanghebbende van mening dat de aanslag niet aan haar moet worden opgelegd, maar aan de Vereniging van Eigenaren (VvE) van het boxencomplex waar het perceel deel van uitmaakt. Dat is immers de eigenaar van het complex. Verder heeft het complex maar één PWN-wateraansluiting, zodat het ook hierom onjuist is om het totale verbruik van het complex aan alle individuele eigenaren toe te rekenen, in plaats van aan de VvE.
De meer subsidiaire stelling van belanghebbende houdt in dat sprake is van een onredelijke heffing omdat in het complex elke box apart wordt aangeslagen, terwijl sprake is van een slechts minimaal gebruik en een minimale afvoer van water. Een ander perceel, namelijk dat van overbuurman ‘[A]’, wordt slechts eenmaal aangeslagen voor een veel hoger gebruik en afvoer.
Tot slot heeft belanghebbende gesteld dat de onderhavige heffing niet voldoet aan het vereiste van artikel 229 van de Gemeentewet.
De heffingsambtenaar concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Voor het overige wordt voor de standpunten van partijen verwezen naar de stukken van het geding.