Home

Gerechtshof Amsterdam, 31-12-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:6048, 13/00365

Gerechtshof Amsterdam, 31-12-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:6048, 13/00365

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
31 december 2014
Datum publicatie
4 maart 2015
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2014:6048
Formele relaties
Zaaknummer
13/00365

Inhoudsindicatie

effectenportefeuille behoort niet tot ondernemingsvermogen; beleggingen niet in kader van uitoefening onderneming; geen belegging van tijdig overtollige liquide middelen; beroep op vertrouwensbeginsel afgewezen

Uitspraak

kenmerk 13/00365

31 december 2014

uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te[Z], belanghebbende,

tegen de uitspraak van 1 mei 2013 in de zaak met kenmerk AWB 12/4393 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst Amsterdam,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 9 december 2011 aan belanghebbende voor het jaar 2008 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 113.449. Voorts is bij beschikking met dezelfde dagtekening een bedrag van € 2.886 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.2.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 9 augustus 2012, de aanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.

1.3.

Bij uitspraak van 1 mei 2013 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is (aanvankelijk) bij het gerechtshof

’s-Gravenhage ingekomen op 12 juni 2013 en aan het gerechtshof Amsterdam doorgezonden. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Op 5 november 2014 zijn nadere stukken ontvangen van belanghebbende. Deze zijn in afschrift verstrekt aan de inspecteur.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 november 2014. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft in de onderdelen 2.1 tot en met 2.4 van haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin aangeduid als ‘eiser’, de inspecteur als ‘verweerder’.

“2.1. Eiser oefende sinds 1 mei 2007 het zelfstandig beroep uit van juridisch adviseur onder de naam [A]. De onderneming is per 13 oktober 2008 ingebracht in de besloten vennootschap [B] B.V.

2.2.

Vanaf de start van de onderneming kwamen er in de onderneming aanzienlijk meer inkomsten binnen dan er aan kosten gemaakt werd. Eiser voldeed de uitgaven ten behoeve van de onderneming uit de lopende inkomsten. Eiser heeft een deel van de met de onderneming gerealiseerde inkomsten geïnvesteerd in courante aandelen.

2.3.

In de aangiften ib/pvv voor de jaren 2007 en 2008 heeft eiser onder ‘overige buitengewone lasten’ een bedrag van € 5.976 respectievelijk € 53.646 als aftrekpost opgevoerd. Deze post is gespecificeerd als ‘koersverlies effecten’.

2.4.

De aanslag ib/pvv voor het jaar 2007 is conform de ingediende aangifte opgelegd. Verweerder is bij de vaststelling van de aanslag ib/pvv voor het jaar 2008 afgeweken van de ingediende aangifte en heeft het door eiser geclaimde koersverlies niet in aftrek toegelaten.”

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil of de waardevermindering van de aandelen ten laste van de winst uit onderneming van belanghebbende kan worden gebracht. Meer in het bijzonder is in geschil of belanghebbendes aandelen tot het ondernemingsvermogen behoren. Indien deze vraag ontkennend moet worden beantwoord, is in geschil of belanghebbende met recht een beroep kan doen op het vertrouwensbeginsel.

3.2.

Anders dan bij de rechtbank doet belanghebbende bij het Hof geen beroep op het gelijkheidsbeginsel.

4 Beoordeling van het geschil

6 Beslissing