Gerechtshof Amsterdam, 31-12-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:6049, 14/00172
Gerechtshof Amsterdam, 31-12-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:6049, 14/00172
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 31 december 2014
- Datum publicatie
- 4 maart 2015
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2014:6049
- Zaaknummer
- 14/00172
Inhoudsindicatie
geen objectieve voordeelsverwachting; nader stuk terecht niet aangemerkt als conclusie van repliek; beroep op vertrouwensbeginsel afgewezen
Uitspraak
kenmerk 14/00172
31 december 2014
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z], belanghebbende,
gemachtigde: [A] ([B]) te [C],
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 13/3458 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) van 31 januari 2014, in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst kantoor Hoorn,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 7 februari 2013 aan belanghebbende voor het jaar 2010 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning (alsmede een verzamelinkomen) van € 1.700.
Belanghebbende heeft tegen deze aanslag een bezwaarschrift ingediend. Bij uitspraak op bezwaar van 5 juli 2013 heeft de inspecteur de aanslag verminderd tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 998. Bij brief van gelijke datum heeft de inspecteur belanghebbendes verzoek om toekenning van een kostenvergoeding afgewezen.
Bij uitspraak van 31 januari 2014 heeft de rechtbank (voor zover hier van belang) het door belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard voor zover dat zich richt tegen de beslissing ten aanzien van de kostenvergoeding voor het bezwaar, de uitspraak op bezwaar op dit punt vernietigd, de belastingaanslag gehandhaafd en de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende voor het bezwaar en beroep veroordeeld.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof binnengekomen op 14 maart 2014 en aangevuld bij brief van de gemachtigde van 11 april 2014.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 november 2014. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft in de onderdelen 2.1 tot en met 2.10 (het Hof leest: 2.11) van haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin aangeduid als ‘eiseres’, de inspecteur als ‘verweerder’.
‘’2.1. Eiseres woonde in 2010 op het adres [Astraat 1] te [Z]. Zij huurde deze woning.
Eiseres was in 2010 eigenaar van de woningen aan de [Bstraat 1] te [Z] en [Cstraat 1] te [Z]. Zij verhuurde kamers in deze woningen.
Eiseres was tot 30 september 2008 in loondienst bij stichting [D].
Zij heeft in 2009 € 6.480 loon ontvangen.
In 2010 heeft eiseres € 998 inkomsten uit loondienst genoten waarop een bedrag van
€ 59 aan loonheffing is ingehouden.
Eiseres heeft zich per 10 januari 2010 aangemeld als ondernemer. De onderneming staat onder de naam [E] ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel. De bedrijfsactiviteit luidt “woningbureaus’. Eiseres houdt zich bezig met de bemiddeling in woonruimte via internet.
Eiseres heeft op 18 juni 2010 een startersbezoek van de Belastingdienst gehad. In het naar aanleiding hiervan opgemaakte verslag staat onder meer:
“(…) 3.1. Beoordeling bron
Omdat er nog geen deelname is aan het economisch verkeer ben ik van mening dat er vooralsnog geen sprake is van een bron van inkomen.. (…)”
Op 25 augustus 2011 heeft een bedrijfsbezoek van de Belastingdienst plaatsgevonden in verband met een verzoek om teruggaaf omzetbelasting.
Eiseres heeft zich per 30 september 2011 afgemeld als ondernemer voor de omzetbelasting.
Eiseres heeft op 27 april 2011 aangifte ib/pvv 2010 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van 1.700. In deze aangifte is € 1.700 loon aangegeven en geen winst uit onderneming.
Op 25 september 2012 heeft eiseres een herziene aangifte ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.550 negatief. In deze aangifte is -/- € 17.500 winst uit onderneming aangegeven en geen loon.
Blijkens de specificatie winst- en verliesrekening 2010 heeft eiseres in 2010 als gastouder een omzet van € 1.252 behaald en met kamerbemiddeling een omzet van nihil.
Verweerder heeft met dagtekening 7 februari 2013 de aanslag 2010 opgelegd conform de eerst ingediende aangifte. De tweede aangifte is buiten beschouwing gelaten omdat op het moment van de fiscale toetsing van de eerste aangifte, de tweede nog niet beschikbaar was.’’
Nu de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden niet zijn betwist, zal ook het Hof daarvan uitgaan.
3 Geschil in hoger beroep
Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep in geschil of de kamerverhuuractiviteiten van belanghebbende in het onderhavige jaar een bron van inkomen vormen en, zo ja, of deze bron als onderneming kwalificeert.
Subsidiair heeft belanghebbende ter zake van beide punten een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel.
Voorts is in hoger beroep in geschil of de rechtbank terecht geen proceskosten-vergoeding heeft toegekend ter zake van de door de gemachtigde in eerste aanleg op 27 november 2013 ingediende stukken.