Gerechtshof Amsterdam, 25-09-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:6155, 12/00509
Gerechtshof Amsterdam, 25-09-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:6155, 12/00509
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 25 september 2014
- Datum publicatie
- 15 maart 2016
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2014:6155
- Zaaknummer
- 12/00509
Inhoudsindicatie
BPM. Taxivrijstelling. Het Hof volgt de rechtbank dat belanghebbende niet is geslaagd in haar bewijslast heeft voldaan aan de voorwaarden voor de taxivrijstelling. Voor wat betreft de boete heeft belanghebbende haar stelling dat zij er alles aan heeft gedaan om wel een zo juist mogelijke administratie te voeren en te voldoen aan de fiscale verplichtingen niet waargemaakt.
Uitspraak
kenmerk 12/00509
25 september 2014
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X bv] te [Z] , belanghebbende,
gemachtigde: mr. M. Muller (KanPiek Fiscale Advocatuur) te Amsterdam,
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 11/2188 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Holland-Noord/kantoor Zaandam,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
Met betrekking tot de loop van het geding is in de uitspraak van de rechtbank, voor zover van belang, het volgende vermeld:
“1.1. Verweerder heeft met dagtekening 13 november 2009 aan eiseres over het tijdvak 27 juli 2007 tot en met 26 juli 2010 een naheffingsaanslag belasting personenauto’s en motorrijwielen (BPM) opgelegd ten bedrage van € 12.873, alsmede bij beschikking een boete van € 6.436 (50% van de nageheven belasting).
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 10 maart 2011 de naheffingsaanslag gehandhaafd en de boete verminderd tot € 3.218 (25% van de nageheven belasting).
Eiseres heeft daartegen bij fax van 14 april 2011 beroep ingesteld.”
Bij uitspraak van 1 juni 2012 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
Het tegen deze uitspraak ingestelde pro forma hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 9 juli 2012, en is nader gemotiveerd bij brieven van 14 september 2012. De zaak is bij het Hof ingeschreven onder kenmerknummer 12/00509.
De brieven van 14 september 2012 bevatten de aanvulling van de hogere beroepen in de volgende zaken:
-hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank in het geding tussen [A bv] en de inspecteur betreffende de navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting voor de jaren 2005, 2006 en 2007 (kenmerknummers 12/00503 tot en met 12/00505),
-hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank in het geding tussen de fiscale eenheid [A bv] en de inspecteur betreffende naheffingsaanslagen omzetbelasting over de tijdvakken 2005, 2006 en 2007 (kenmerknummers 12/00506 tot en met 12/00508),
-hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank in het geding tussen [X bv] en de inspecteur betreffende een naheffingsaanslag BPM over het tijdvak 27 juli 2007 tot en met 26 juli 2010 (kenmerknummer 12/00509),
-hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank in het geding tussen [X bv] en de inspecteur van de Belastingdienst Centrale Administratie/kantoor Apeldoorn betreffende twee naheffingsaanslagen motorrijtuigenbelasting (kenmerknummers 12/00510 en 12/00511),
-hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank in het geding tussen [B bv] en de inspecteur betreffende naheffingsaanslagen loonbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: loonheffingen) over de tijdvakken 2005, 2006 en 2007 (kenmerknummers 12/00512 tot en met 12/00514),
-hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank in het geding tussen [B bv] en de inspecteur betreffende een naheffingsaanslag BPM over het tijdvak 12 januari 2005 tot en met 11 januari 2008 (kenmerknummer 12/00515).
De inspecteur heeft in al deze zaken op 17 oktober 2012 één verweerschrift ingediend. De inspecteur van de Belastingdienst Centrale Administratie/kantoor Apeldoorn heeft zich bij brief van 25 oktober 2012 aan dit verweerschrift gerefereerd.
Alle voornoemde zaken zijn door partijen en door het Hof ook daarna gelijktijdig behandeld in de na te noemen stukken en tijdens de na te noemen zittingen, zodat al hetgeen is gesteld en ingebracht in één van die zaken, als gesteld en ingebracht in alle andere zaken heeft te gelden.
Van belanghebbende is op 25 november 2013 een nader stuk, inhoudende een reactie op het verweerschrift, ingekomen.
Het onderzoek ter zitting heeft een aanvang genomen op 4 december 2013. Van het verhandelde op die zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat bij de na te noemen brief van 9 januari 2014 aan partijen is toegezonden.
Bij brief van 9 januari 2014 heeft het Hof partijen op de hoogte gesteld van enige voorlopige oordelen en vaststellingen, de gemachtigde in de gelegenheid gesteld inzage te nemen in door de inspecteur ter zitting van 4 december 2013 overgelegde stukken en de gemachtigde uitgenodigd nader bewijs te leveren.
Bij brief van 29 januari 2014 heeft de griffier de afspraak voor inzage bevestigd. De inzage heeft plaatsgevonden op 3 februari 2014 in de inzagekamer van het Hof.
Bij brief van 14 februari 2014 heeft de gemachtigde gereageerd op de voorlopige oordelen van het Hof en producties overgelegd.
Daarop heeft de inspecteur, mede namens de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale Administratie, gereageerd bij brief van 4 maart 2014.
Op 6 maart 2014 is een nader stuk van de inspecteur ingekomen.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 12 maart 2014. Van het verhandelde op die zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat op de na te noemen zitting van 2 juli 2014 aan partijen is uitgereikt.
Bij brief van 17 maart 2014 heeft het Hof partijen op de hoogte gesteld van enige voorlopige oordelen en heeft het de ter zitting van 12 maart 2014 gemaakte afspraken ter zake van een tussen partijen te beproeven compromis vastgelegd. Bij brief van 19 maart 2014 heeft de griffier twee typfouten in de brief van 17 maart 2014 rechtgezet.
Bij brief met bijlagen van 24 maart 2014 heeft de inspecteur het Hof verzocht uitspraak te doen in alle zaken. Bij brief van de griffier van 4 april 2014 heeft het Hof aan de inspecteur meegedeeld dat de brief niet tot de gedingstukken wordt gerekend en aan de inspecteur wordt geretourneerd.
Bij brief van 4 april 2014 heeft de gemachtigde meegedeeld dat partijen niet tot een compromis zijn gekomen en heeft hij zich nader over de zaken uitgelaten.
Daartoe door het Hof in de gelegenheid gesteld, heeft de inspecteur daarop gereageerd bij brief van 22 april 2014.
Het onderzoek ter zitting is afgesloten op 2 juli 2014. Van het verhandelde op die zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
Belanghebbende en de inspecteur hebben, ieder bij faxbericht van 16 juli 2014, het Hof bericht dat het door hen gevoerde nader overleg niet heeft geresulteerd in een compromis.
Van alle voormelde gedingstukken zijn afschriften aan de wederpartij gezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft in haar uitspraak, waarin belanghebbende wordt aangeduid als ‘eiseres’, de inspecteur als ‘verweerder’, de navolgende feiten vastgesteld.
2.1.Eiseres drijft (tezamen met andere aan haar gelieerde vennootschappen) een onderneming die zich bezighoudt met de exploitatie van een taxibedrijf in de regio [Z] . Eiseres was gedurende de onderhavige periode kentekenhoudster van de personenauto met het kenteken [kenteken 1] (hierna: de auto).
2.2.Op verzoek van eiseres van 25 september 2007 is op grond van artikel 16, tweede lid, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (Wet BPM) op 3 december 2007 een teruggaaf verleend van € 12.873. De teruggaaf is verleend over de periode 27 juli 2007 tot en met 26 juli 2010.
2.3.In een door [C] ondertekende, maar ongedateerde verklaring is opgenomen:
“ [C] h/o Taxibedrijf [E] , geboren te [Q] (…) verklaart hierdoor vanaf 27 juli 2007 t/m januari 2008 de auto merk Mercedes type S400 met kenteken [kenteken 1] te hebben gehuurd van [B bv] , gevestigd te [Z] (…) en deze auto uitsluitend te hebben gebruikt voor taxivervoer.”
2.4.Verweerder is op 2 juni 2008 een boekenonderzoek gestart naar de aanvaardbaarheid van de aangiften:
-vennootschapsbelasting van het jaar 2005 van [A bv] , kenmerk 8027.02.375;
-loonbelasting/premie volksverzekeringen over het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 31 december 2007 van [B bv] , kenmerk [fiscaal nummer 2] ;
-omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 31 december 2007 van de fiscale eenheid [A bv] , [X bv] en [F bv] , kenmerk [fiscaal nummer 1] .
Dit onderzoek is uitgebreid naar de juistheid van de door de kentekenhouders gedane verzoeken tot teruggaven van de belasting op personenauto’s en motorrijwielen, betreffende de auto’s met de volgende kentekens:
[kenteken 2] ;
[kenteken 3] ;
[kenteken 4] ;
[kenteken 5] ;
[kenteken 6] ;
[kenteken 1] ;
[kenteken 7] .
2.5.De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in een concept-controlerapport dat op 1 oktober 2009 naar eiseres is verzonden. Het definitieve rapport dateert van 19 oktober 2009 en is op 20 oktober 2009 naar eiseres verzonden. In dit rapport is onder meer het volgende opgenomen:
“8. Belasting van personenauto’s en motorrijwielen
Wijze van onderzoek
De verklaring van de ondernemer dat de personenauto’s voor ten minste 90% als taxi zijn gebruikt, wordt getoetst aan de hand van de door de ondernemer bijgehouden administratie waarbij in eerste instantie moet worden gedacht aan de vastlegging van het gebruik van de desbetreffende auto, de kilometeradministratie. Getoetst is of de personenauto’s voor ten minste 90% als taxi’s zijn gebruikt.
Het gebruik van de auto
(…)
De auto’s met het kenteken:
(…);
- [kenteken 1] ;
(…)
werden gedurende de gecontroleerde periode verhuurd aan een andere ondernemer dan wel particulier.
(…)
Controle op het gebruik (90%-criterium)
Uit de bijgehouden rittenkaarten is gebleken dat niet voldaan is aan het 90%-criterium. Dit blijkt uit het volgende:
- Per kenteken is vastgesteld hoeveel kilometers niet is onderbouwd met een rittenkaart.
- Van de auto met het kenteken (…) en [kenteken 1] zijn geen rittenkaarten overgelegd (…).
(…)
Conclusie
90%-criterium
Zoals uit dit rapport blijkt, is er geen sprake van een juiste en controleerbare kilometeradministratie en geeft ook de overige bedrijfsadministratie geen aanknopingspunten om overtuigend te kunnen aantonen dat met de auto’s voor tenminste 90% taxivervoer heeft plaatsgehad. Omdat er geen sluitende kilometeradministratie aanwezig is, zijn de teruggaven BPM voor de eerste en/of tweede en/of derde termijn ten onrechte verleend.
Op grond van artikel 16 lid 4 BPM is de teruggaven aan belastingplichtige als kentekenhouder verleend. Deze teruggaven zullen worden gecorrigeerd middels op te leggen naheffingsaanslagen.
(…)
Niet aannemelijk maken van het 90%-criterium:
Kenteken Tijdvak Maatstaf van heffing Naheffing
(…)
[kenteken 1] 27-7-07 t/m heden € 12.873 € 12.873
(…)”
2.6.Op grond van de bevindingen van het boekenonderzoek is de in geding zijnde naheffingsaanslag opgelegd en de boetebeschikking gegeven. Op basis van de bevindingen van het boekenonderzoek zijn voorts ook andere naheffingsaanslagen opgelegd aan enkele aan eiseres gelieerde vennootschappen, zoals naheffingsaanslagen loonbelasting, vennootschapsbelasting en omzetbelasting. Die aanslagen zijn mede gebaseerd op de conclusie in het rapport dat in de gecontroleerde jaren sprake is van 771.831 aan ontbrekende kilometers in de administratie. Bij de uitspraken op bezwaar betreffende onder meer de naheffingsaanslagen loonbelasting, vennootschapsbelasting en omzetbelasting is dit aantal ontbrekende kilometers teruggebracht tot 324.944.
Nu tegen de feitenvaststelling door de rechtbank, als hiervoor vermeld, door partijen geen bezwaren zijn ingebracht, gaat ook het Hof van die feiten uit. Het Hof merkt daarbij op dat het tijdvak na naheffing 27 juli 2007 tot en met 26 juli 2010 niet is vermeld op de naheffingsaanslag maar wel op de uitspraak op bezwaar.
Voorts voegt het Hof toe dat in de ‘Toelichtingen op de uitspraken [b]ezwaren’ met betrekking tot de boete bij de onderhavige naheffingsaanslag het volgende is vermeld:
“Ik heb aanleiding gevonden om de kwalificatie in grove schuld te wijzigen. Het boetepercentage bedraagt 25% op basis van paragraaf 25 en 28 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998. De auto is verhuurd met de bedoeling van partijen om de auto voor personenvervoer te gebruiken. De auto is als zodanig ingericht. Voor het leveren van het bewijs is de eigenaar verantwoordelijk, doch hij werd in casu belemmerd door het niet verstrekken van de vereiste informatie door de huurder. Er is geen sprake van opzet. De eigenaar heeft nagelaten om deze informatie tijdig veilig te stellen en heeft eerst tijdens het onderzoek actie ondernomen de noodzakelijke informatie te achterhalen. Er is sprake van grove schuld”.
3 Geschil in hoger beroep
Evenals bij de rechtbank is in geschil of de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. Voorts is de opgelegde boete in geschil.