Home

Gerechtshof Amsterdam, 13-03-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:783, 12/01115

Gerechtshof Amsterdam, 13-03-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:783, 12/01115

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
13 maart 2014
Datum publicatie
26 maart 2014
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2014:783
Formele relaties
Zaaknummer
12/01115
Relevante informatie
Wet op de loonbelasting 1964 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 12a, Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 27e

Inhoudsindicatie

In een geval als het onderhavige, waarin naast de directeur-enigaandeelhouder nog enige werknemers in dienst van de vennootschap werkzaam zijn, mag de inspecteur de afroommethode niet toepassen. Hij dient het door hem verlangde bewijs te baseren op andere gegevens dan de opbrengsten van belanghebbende. Aan deze bewijslast heeft hij niet voldaan. Niet aannemelijk is gemaakt dat bij de berekening van de naheffingsaanslag een hoger loon dan is toegekend in aanmerking dient te worden genomen.

Uitspraak

Kenmerk 12/01115

13 maart 2014

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep - na verwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden - van

[A BV], statutair gevestigd te [Z], belanghebbende,

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 07/2623 LB van de rechtbank

’s-Gravenhage (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Den Haag, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding voor verwijzing

1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 25 januari 2006 aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2003 een naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: LB) opgelegd van € 76.729.

1.2.

Na tegen de hiervoor gemelde naheffingsaanslag gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 7 maart 2007, de naheffingsaanslag gehandhaafd.

1.3.

Bij uitspraak van 10 juni 2009 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Tegen de uitspraak van de rechtbank is door belanghebbende hoger beroep ingesteld. Het Gerechtshof te ’s-Gravenhage heeft bij uitspraak van 25 maart 2011 (nr. BK-09/00475) de uitspraak van de rechtbank bevestigd.

1.5.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Gravenhage beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. Bij arrest van 9 november 2012, nr. 11/02127 (hierna: het verwijzingsarrest), heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie gegrond verklaard, de uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Gravenhage vernietigd en het geding verwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest.

2 Loop van het geding na verwijzing

2.1.

Partijen zijn door de griffier van het Hof bij brief in de gelegenheid gesteld een schriftelijke reactie op het arrest in te dienen. Belanghebbende heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt bij faxbericht van 17 december 2012 en de inspecteur bij brief van 29 maart 2013.

2.2.

Op 6 februari 2014 zijn nadere stukken ontvangen van belanghebbende. Op 7 februari 2014 zijn nadere stukken ontvangen van de inspecteur. Voornoemde stukken zijn over en weer in afschrift naar partijen gezonden.

2.3.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 februari 2014. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

3 Feiten

De Hoge Raad is in het verwijzingsarrest van de volgende feiten uitgegaan:

“3.1.2. Belanghebbende, statutair gevestigd te [Z], oefent in [Y] een orthodontistenpraktijk uit. Alle aandelen in belanghebbende worden indirect gehouden door [B] en haar echtgenoot.

3.1.3. [B] is bestuurder van belanghebbende. Zij is als orthodontist werkzaam in dienst van belanghebbende. [B] woont in België en werkt in [Y].

3.1.4. Bij belanghebbende waren in de jaren 2001 tot en met 2003 negen werknemers werkzaam. Naast orthodontist [B] waren dat twee tandartsassistentes, drie mondhygiënisten, twee verpleegkundigen en een werkster.

3.1.5. In het jaar 2003 bedroeg de winst van belanghebbende € 331.074. Het salaris van de meestverdienende andere werknemer bedroeg dat jaar, uitgaande van drie werkdagen per week, € 35.935.

3.1.6. Bij belanghebbende is in het jaar 2004 een boekenonderzoek uitgevoerd. De Inspecteur heeft naar aanleiding daarvan de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd. Bij de berekening van die aanslag heeft hij het voor het jaar 2003 aangegeven [Hof: door [B] genoten] loon van € 59.783 met € 77.017 verhoogd met een beroep op de in artikel 12a van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: de Wet LB 1964) opgenomen zogenoemde gebruikelijkloonregeling. De correctie betreft gebruikelijk loon voor de werkzaamheden van [B].”

Het Hof zal van dezelfde feiten uitgaan.

4 Het verwijzingsarrest

5 Geschil in hoger beroep na verwijzing

6 Beoordeling van het geschil

7 Kosten

8 Beslissing