Gerechtshof Amsterdam, 06-03-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:813, 13/00357
Gerechtshof Amsterdam, 06-03-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:813, 13/00357
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 6 maart 2014
- Datum publicatie
- 26 maart 2014
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2014:813
- Zaaknummer
- 13/00357
- Relevante informatie
- Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-03-2027] art. 7:15, Besluit proceskosten bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2024] art. 1, Besluit proceskosten bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2024] art. 2, Besluit proceskosten bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2024] art. bijlage
Inhoudsindicatie
Besluit proceskosten bestuursrecht. Kosten bezwaarfase. Belanghebbende heeft met gemachtigde een overeenkomst op basis van no cur no pay afgesloten. Dat in beroep uitsluitend de kostenvergoeding voor de bezwaarfase in geschil, maakt het beroep niet niet-ontvankelijk. Het Hof acht geen termen aanwezig het gewicht van de zaak in de bezwaarfase anders te kwalificeren dan de rechtbank heeft gedaan.
Uitspraak
kenmerk 13/00357
6 maart 2014
uitspraak van de negende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de heffingsambtenaar van de gemeente Hoorn, de heffingsambtenaar,
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk 12/433 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
[X] te [Z], belanghebbende,
gemachtigde: mr. M.B.A.C. Hasselman (WOZ-specialisten te Zevenbergen),
en
de heffingsambtenaar.
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 28 februari 2011 krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [a-straat 1] te [Z] voor het kalenderjaar 2011 vastgesteld op € 391.275. In het geschrift is ook de aanslag onroerende-zaakbelastingen bekend gemaakt.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak van 28 december 2011, de waarde verlaagd tot € 360.000. De aanslag onroerende-zaakbelastingen is dienovereenkomstig verminderd. De heffingsambtenaar heeft belanghebbende tevens een kostenvergoeding voor de bezwaarprocedure toegekend van € 109. Belanghebbende heeft tegen de kostenvergoeding beroep ingesteld.
Bij mondelinge uitspraak van 18 april 2013, door de rechtbank verzonden op 6 mei 2013, heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar voor zover deze de bezwaarkostenvergoeding betreft, vernietigd, een kostenvergoeding voor de bezwaarprocedure toegekend van € 218 en de heffingsambtenaar veroordeeld in de door belanghebbende gemaakte proceskosten voor de beroepsprocedure ten bedrage van € 236.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 11 juni 2013, aangevuld bij brief van 2 juli 2013. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 januari 2014. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft in de onderdelen 1 en 2 van haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin (evenals de later in de uitspraak geciteerde overwegingen van de rechtbank) aangeduid als ‘eiser’, de heffingsambtenaar als ‘verweerder’:
“1. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking van 28 februari 2011 waarbij de waarde van de woning is vastgesteld op € 391.275. Dit bezwaarschrift is ingediend door mr. M.B.A.C. Hasselman, werkzaam bij WOZ-specialisten. Eiser heeft in dit bezwaarschrift verzocht om proceskostenvergoeding ter zake van de door zijn gemachtigde verleende rechtsbijstand.
2. Verweerder heeft het bezwaar van eiser gegrond verklaard en de waarde verminderd tot € 360.000. Verweerder heeft een proceskostenvergoeding toegekend van € 109 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een wegingsfactor 0,50).”
Nu tegen de feitenvaststelling door de rechtbank, als hiervoor vermeld, door partijen geen bezwaren zijn ingebracht, gaat ook het Hof van die feiten uit.
3 Geschil in hoger beroep
Anders dan bij de rechtbank is bij het Hof primair in geschil de ontvankelijkheid van het beroep. Subsidiair is in geschil (bij de rechtbank was dit het enige geschilpunt) de hoogte van de proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase. Het geschil spitst zich toe op de toekenning van de wegingsfactor zoals bedoeld in onderdeel C1 van de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit).
Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken van het geding, alsmede het verhandelde ter zitting.