Gerechtshof Amsterdam, 06-03-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:854, 12/01110, 12/01111 en 12/01112
Gerechtshof Amsterdam, 06-03-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:854, 12/01110, 12/01111 en 12/01112
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 6 maart 2014
- Datum publicatie
- 26 maart 2014
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2014:854
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:1259, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Zaaknummer
- 12/01110, 12/01111 en 12/01112
Inhoudsindicatie
1. Omkering en de verzwaring van de bewijslast terecht toegepast.
2. Belanghebbende heeft niet doen blijken dat de bestreden uitspraken op bezwaar onjuist zijn, behoudens wat betreft de door de rechtbank reeds op de aanslag 2006 aangebrachte correctie en de voorziening accijnsschuld.
3. Het Hof passeert het door belanghebbende gedane bewijsaanbod en verwerpt het beroep op het gelijkheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel.
4. Het Hof ziet geen reden om tot een verdergaande matiging van de vergrijpboete over te gaan.
5. Belanghebbende heeft geen afzonderlijke klachten tegen de verzuimboete ingebracht zodat deze gehandhaafd moet worden.
Uitspraak
kenmerk 12/01110, 12/01111 en 12/01112
6 maart 2014
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op de hogere beroepen van
[A te B] , belanghebbende,
gemachtigde:[C]
tegen de uitspraak in de zaken met kenmerken AWB 11/2855, 11/5852 en 11/5853 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst[D], de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 11 april 2007 aan belanghebbende voor het jaar 2004 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 244.222 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 17.260. Bij beschikkingen met dezelfde dagtekeningen is heffingsrente in rekening gebracht ten bedrage van € 12.473 en is een vergrijpboete opgelegd ten bedrage van € 61.056.
Met dagtekening 11 april 2007 heeft de inspecteur aan belanghebbende voor het jaar 2005 een aanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 390.350 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 28.848. Bij beschikkingen met dezelfde dagtekeningen is heffingsrente in rekening gebracht ten bedrage van € 10.347 en is een verzuimboete opgelegd ten bedrage van € 113.
De inspecteur heeft met dagtekening 11 april 2007 aan belanghebbende voor het jaar 2005 een aanslag premie ziekenfondswet zelfstandigen (hierna: Zfw) opgelegd, berekend naar een premiegrondslag van € 21.050. Bij beschikking met dezelfde dagtekening is heffingsrente in rekening gebracht ten bedrage van € 40.
Met dagtekening 13 november 2009 heeft de inspecteur aan belanghebbende voor het jaar 2006 een aanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 254.106 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 25.395. Bij beschikking met dezelfde dagtekening is heffingsrente in rekening gebracht ten bedrage van € 19.758.
De inspecteur heeft met dagtekening 13 november 2009 aan belanghebbende voor het jaar 2006 een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) opgelegd, berekend naar een bijdrage-inkomen van € 30.015. Bij beschikking met dezelfde dagtekening is tevens heffingsrente in rekening gebracht ten bedrage van € 88.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraken op bezwaar, gedagtekend 30 augustus 2011, de aanslagen en beschikkingen vermeld onder 1.1.2 tot en met 1.1.5 gehandhaafd. Bij uitspraken op bezwaar van 14 november 2011 heeft de inspecteur de aanslag IB/PVV 2004 en de in verband daarmee genomen heffingsrentebeschikking gehandhaafd en de onder 1.1.1 vermelde vergrijpboete verminderd tot € 58.556.
Bij uitspraak van 8 oktober 2012 heeft de rechtbank de door belanghebbende ingestelde beroepen inzake de aanslagen IB/PVV 2004, IB/PVV 2005, ZFW 2005 en ZVW 2006, de in verband daarmee genomen beschikkingen heffingsrente en de voor het jaar 2005 opgelegde verzuimboete ongegrond verklaard. De beroepen inzake de voor het jaar 2004 opgelegde vergrijpboete en de aanslag IB/PVV 2006 zijn door de rechtbank gegrond verklaard, met nevenbeslissingen als in die uitspraak vermeld. De vergrijpboete is door de rechtbank verminderd tot € 37.481 en de aanslag IB/PVV 2006 is verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 247.299 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 25.395, met dienovereenkomstige vermindering van de in rekening gebrachte heffingsrente.
De tegen deze uitspraak ingestelde hogere beroepen van belanghebbende zijn bij het Hof ingekomen op 16 november 2012. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend, waarop door de inspecteur is gereageerd bij conclusie van dupliek.
Bij brief van 29 november 2013 heeft belanghebbende een nader stuk ingediend. Een afschrift daarvan is aan de inspecteur gezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 december 2013. Gelijktijdig en met instemming van partijen zijn ter zitting behandeld de door belanghebbende ingestelde hogere beroepen inzake de onder 1.1.1 tot en met 1.1.5 genoemde aanslagen en beschikkingen. Al hetgeen in één van deze zaken is vermeld of verklaard, wordt eveneens geacht te zijn vermeld of verklaard in de andere gelijktijdig behandelde zaken. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft in haar uitspraak - voor zover hier relevant - de navolgende feiten vastgesteld. De rechtbank heeft (evenals in de verderop geciteerde overwegingen uit het proces-verbaal en de uitspraak van de rechtbank) belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’.
“2.1. Eiser[woont te B]
Eiser is één van de vennoten in[E 1] vennootschap onder firma (hierna: de VOF). De overige vennoten zijn de echtgenote en de zoon van eiser. De VOF drijft een bloemenzaak.
Bij uitspraak [F]heeft Gerechtshof Amsterdam na verwijzing, arrest gewezen in een strafzaak tegen eiser. Daarbij is eiser vrijgesproken van het zelf organiseren van illegale kansspelen en het gebruik maken van illegaal georganiseerde kansspelen. De vrijspraak is – voor zover hier van belang – als volgt gemotiveerd:
“Het hof is van oordeel dat uit het dossier blijkt dat verdachte het voor derden mogelijk maakte om in de Duitse Lotto te spelen. Deze gedraging valt niet onder artikel 1 onder a (het zelf organiseren van illegale kansspelen) of c (het gebruik maken van illegaal georganiseerde kansspelen) van de Wet onder de kansspelen, maar onder artikel 1 onder b van de Wet op de Kansspelen. Het gaat immers om het bevorderen van deelname aan een buitenlandse lotto. Die overtreding is, zoals eerder opgemerkt, niet uitdrukkelijk ten laste gelegd. De advocaat-generaal heeft ook geen wijziging van de tenlastelegging gevorderd.”
Eiser is bij genoemd arrest wel veroordeeld voor onder meer: “Het plegen van witwassen een gewoonte maken” en “Medeplegen van opzettelijk overtreden van een in artikel 5 van de Wet op de accijns opgenomen verbod”. De bewezenverklaring dienaangaande luidt als volgt:
“Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 primair, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
Feit 1 primair
hij op tijdstippen in de periode van [G] voorwerpen te weten:
- hoeveelheden Euro’s heeft verworven en voorhanden gehad en overgedragen en omgezet en hiervan gebruik gemaakt, terwijl hij wist dat die voorwerpen -onmiddellijk of middellijk- afkomstig waren uit enig misdrijf, zulks terwijl hij, verdachte, van het plegen van voormelde feiten een gewoonte heeft gemaakt.
Feit 3
hij op tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2005 tot en met 5 september 2006 te [B] en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk accijnsgoederen, te weten een hoeveelheid sigaretten, voorhanden heeft gehad die niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in de heffing zijn betrokken.
(…)
Oplegging van straf en/of maatregel
(…)
Verdachte heeft grote hoeveelheden geld voorhanden gehad en gewisseld waarvan hij wist dat die van misdrijf afkomstig waren.”
Eiser is tegen voormeld arrest in cassatie gegaan bij de Hoge Raad der Nederlanden.
Tijdens een onderzoek van de FIOD-ECD is gebleken dat eiser beschikt over diverse buitenlandse bankrekeningen.
In 2004 heeft eiser mimimaal ter waarde van € 238.653 aan contante bedragen op de buitenlandse bankrekening met rekeningnummer [1 1] gestort. De stortingen zijn niet vermeld in de aangifte ib/pvv 2004.
In 2005 heeft eiser ter waarde van € 369.206 aan contante bedragen op de buitenlandse bankrekening met rekeningnummer [1 2] gestort. De stortingen zijn niet vermeld in de aangifte ib/pvv 2005.
In 2006 heeft eiser mimimaal ter waarde van € 230.000 aan contante bedragen op de buitenlandse bankrekening met rekeningnummer [1 3] gestort. De stortingen zijn niet gemeld in de aangifte ib/pvv 2006.
In een proces-verbaal van de FIOD-ECD, opgesteld op 29 september 2006, is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“Het is niet bekend hoeveel verdachte [A 1] [eiser] heeft verdiend met zijn werkzaamheden, hijzelf heeft verklaard dat hij voor het wisselen van € 80.000,00 een bedrag van € 500,00 als onkostenvergoeding kreeg, dit komt neer op 0,625% van het gewisselde bedrag. Zijn broer [H 1] heeft verklaard dat het algemeen bekend is dat je voor het wisselen van € 500,00 een vergoeding krijgt van € 5,00 ofwel 1% van het gewisselde bedrag.
Uitgaande van een vergoeding van 1% van het gewisselde bedrag heeft [A 2] in het jaar 2004 derhalve een bedrag verdiend van 1% van € 2.152.000,00 ofwel € 21.520,00.”
In een proces-verbaal van de FIOD-ECD, opgesteld op 28 september 2006, is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“In verschillende verklaringen wordt gesproken over een beloning voor het witwassen van 1% van het witgewassen bedrag.
In de jaren 2004, 2005 en 2006 is in totaal ten minste € 7.584.050,00 gewisseld door de verdachten [A en H].
Uitgaande van de juistheid dat zij daarmee 1% hebben verdiend, betekent dit dat zij samen een bedrag van € 75.840,50 aan wederrechtelijk verkregen voordeel hebben behaald.”
In een proces-verbaal van de FIOD-ECD, opgesteld op 24 oktober 2006, is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“In afgeluisterde telefoongesprekken wordt gesproken over het afleveren van sigaretten, en de bijbehorende prijzen. Daarbij worden prijzen van € 15 of € 16 per slof, waarbij gezegd wordt dat deze zijn voorzien van Nederlandse banderolles. Gelet op deze prijzen betstaat het vermoeden dat deze sigaretten niet in de heffing van accijns zijn betrokken. De normale kleinhandelsprijs van een slof sigaretten van gangbare merken bedraagt ongeveer € 40,00.”
In een proces-verbaal van de FIOD-ECD, opgesteld op 24 oktober 2006, is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“De verdachten[A 3] (…) houden zich vermoedelijk bezig met het organiseren van dan wel gelegenheid geven tot deelname aan illegale kansspelen, een lotto en een toto.
In afgeluisterde telefoongesprekken worden veelvuldig cijferreeksen met bedragen genoemd, alsmede de namen van voetbalclubs met daarbij weer bedragen. (…) Verder worden er ook cijferreeksen doorgegeven welke vermoedelijk betrekking hebben op de lottotrekkingen.”
In een proces-verbaal van de FIOD-ECD, opgesteld op 28 september 2006, is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“Vraag verbalisanten [aan eiser] : Wat wordt er bedoeld met de volgende termen en uitdrukkingen: tweespan, driespan, rond spelen, recht voor zijn kop?
Antwoord: “Het spelen van een tweespan is het spelen van twee nummers. Dat betaalt 36 tegen 1 uit. Een driespan zijn drie nummers. Dat betaalt 275x de inzet uit. Als je 10 euro inzet krijg je 275 Euro uitgekeerd. Rond spelen is, als er één nummer valt van het spel driespan wordt vijf keer uitbetaald. Recht voor zijn kop is als alle drie de getallen vallen dan krijg je 575x uitbetaald.
(…)
(Getuige verklaring van [H 2] )
Met betrekking tot de rol van [A 4] met betrekking tot illegaal gokken heeft [H 3] het volgende verklaard.
[I 2]
[I 2]
[I 2]
In een proces-verbaal van de FIOD-ECD, opgesteld op 28 september 2006, is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“Onder de bankbescheiden bevond zich een schrijven van [J bank 1]. In dit schrijven geeft de [J bank 2] een overzicht van een aandelenrekening met nummer [rekeningnummer], dit betreft het jaar 2004, het overzicht is gericht aan [A 5] (…)
Deze rekening registreert een aandelenpakket dat op naam staat van [A en A1]
De waarde van het aandelenpakket is € 203.857, 85 per 31 december 2004.
(…)
Verdachte [A 6] heeft verklaard:
Ik geef toe dat ik tekort geschoten ben. Ik had de aandelenrekening in Duitsland net zo als de aandelen van de [X 1] Bank moeten melden bij de Belastingdienst”.
Met betrekking tot 2004 kan op basis van bij het verweerschrift gevoegde banksaldi en in de brief van verweerder d.d. 11 april 2007 aangekondigde correctie ib/pvv 2004, het volgende overzicht worden gemaakt van de bankrekeningen van eiser:
[rekeningen 1 tot en met 9]
In de aangifte ib/pvv 2004 zijn de rekeningnummers [a tot en met e] met bijbehorend saldo niet aangegeven.
Uit de eindsaldi 2004 en de beginsaldi 2006 volgen met betrekking tot 2005 de volgende banksaldi:
Nummer saldo € 01/01/2005 saldo € 31/12/2005
[rekening 1 tot en met 8]
Eiser heeft in zijn aangifte ib/pvv 2005 geen van de bankrekeningen met bijbehorend saldo opgegeven.
Met betrekking tot 2006 kan op basis van bij het verweerschrift gevoegde banksaldi en in de brief van verweerder d.d. 6 oktober 2009 aangekondigde correctie ib/pvv 2006, het volgende overzicht worden gemaakt van de bankrekeningen van eiser:
Nummer saldo € 01/01/2006 saldo € 31/12/2006
[rekening a tot en met h]
In de aangifte ib/pvv 2006 zijn de rekeningnummers [rekening a tot en met e]met bijbehorend saldo niet aangegeven.
Ten opzichte van de door eiser ingediende aangifte ib/pvv 2004 heeft verweerder de volgende correcties aangebracht:
Aangegeven inkomen uit werk en woning € 10.855
Correctie (ROW) € 238.653
Vastgesteld inkomen uit werk en woning € 249.508
1-1-2004 31-12-2004
Aangegeven effectenbezit € 69.298 € 72.416
Niet aangegeven bezit € 199.331 € 560.471
Bezittingen € 268.629 € 632.887
Gemiddelde bezittingen € 450.758
Gemiddelde schuld € 0______
Rendementsheffingsgrondslag € 450.758
Heffingsvrij vermogen € 19.525
Rendementsgrondslag € 431.506
Voordeel uit sparen en beleggen € 17.260
Met betrekking tot 2005 heeft verweerder het inkomen als volgt geschat:
Belastbaar inkomen uit werk en woning € 390.350
1-1-2005 31-12-2005
Saldo banktegoeden en effecten € 632.887 € 848.590
Rendementsheffingsgrondslag € 740.738
Heffingsvrij vermogen € 19.522
Rendementsgrondslag € 721.216
Voordeel uit sparen en beleggen € 28.848
Het inkomen met betrekking tot 2006 heeft verweerder als volgt vastgesteld:
Aangegeven inkomen uit werk en woning:
Winst € 25.500
Af: toevoeging FOR € -/-3.060
Af: zelfstandigenaftrek € -/-6.807
Af: meewerkaftrek € -/- 674
Winst uit onderneming € 14.959
Vastgesteld inkomen uit werk en woning:
Winst uit onderneming € 25.000
Resultaat uit overige werkzaamheden € 230.000
Inkomsten uit eigen woning € -/- 894
€ 254.106
Correctie € 239.147
Vastgesteld inkomen uit sparen en beleggen:
Vermogensbestanddelen 01-01 plus 31-12 € 1.348.590
:2
Gemiddelde rendementsgrondslag € 674.295
Heffingsvrij vermogen -/- 39.396
Grondslag Box 3 € 634.899
x 4% € 25.396”
Nu tegen de feitenvaststelling door de rechtbank, als hiervoor vermeld, door partijen geen bezwaren zijn ingebracht, gaat ook het Hof van die feiten uit.
Het Hof voegt hieraan nog de volgende feiten toe.
In een brief met als onderwerp ‘mededeling ambtshalve aanslag 2005’, gedagtekend 11 april 2007, schrijft de inspecteur onder meer het volgende aan belanghebbende:
“Op of omstreeks 28 februari 2006 heb ik u een aangiftebiljet [IB/PVV] 2005 toegezonden. U had dit aangiftebiljet bij mij moeten inleveren vóór 1 april 2006. Op 23 juni 2006 is aan u een aanmaning verzonden in verband met het feit, dat de gevraagde aangifte 2005 niet door mij was ontvangen. In de aanmaning heb ik u gewezen op de (…) gevolgen die verbonden zijn aan het niet doen van de aangifte. Thans is mij (…) gebleken dat ik van u nog steeds geen aangifte [IB/PVV] 2005 heb ontvangen. (…) Gezien de thans voorliggende omstandigheden heb ik besloten uw aanslag op basis van een schatting vast te stellen.
(…)
2. Verzuimboeten
(…) Nu u uw aangifte inkomstenbelasting 2005 niet heeft ingediend, maar aan u bij het opleggen van de aanslagen 2004 en 2002 geen verzuimboete is opgelegd, is sprake van een eerste verzuim.”
In hoger beroep heeft belanghebbende (nogmaals) afschriften (‘Duplikatauszüge’) overgelegd van zijn bij de [… 1] aangehouden bankrekening met nummer [… 2], alsmede het bij die bank aangehouden effectendepot met rekeningnummer [… 3]. Bij zijn repliek in hoger beroep heeft belanghebbende tevens een kopie overgelegd van een 5 september 2011 gedagtekende brief van de gemachtigde aan een medewerker van deze bank [… 4], waarin onder andere het volgende is opgenomen:
“1. Dank fúr die Duplikate der Jahresendeauszüge.
2. Soll ich das gut verstehen dan bedeutet das:
2003: 80.584,75 Wertpapier;
113.291,70 Kontostand;
2004: 203.857,85 Wertpapier;
2.218,99 Kontostand;
2005: 310.438,92 Wertpapier;
1.181,26 Kontostand;
2006: 309.474,70 Wertpapier;
12.436,77 Kontostand;”
Met de pen is hierop (op een d.d. 8 september 2011 teruggefaxte kopie) door de genoemde medewerker het volgende commentaar aangebracht: “2003, 2004, 2005, 2006 korrekt!”
In een bijlage bij zijn ter zitting in hoger beroep overgelegde pleitnota heeft de gemachtigde onder meer het volgende vermeld:
“Nadere toelichting
Bankrekeningen
[x] bank[… 5] rekening behoort toe aan de[E 2]
Is opgenomen in de aangiften ib in de balans saldo 36843,80
[x] bank [… 6] rekening is de betaalrekening van de [E 3]
Is opgenomen in de aangiften ib in de balans saldo 1394,30
Rekening [… 7]saldo van de rekening is 0 per 31122004
Rekening [… 8] Effectendepot in Duitsland op naam van [A en X 1]
Prijzengeld paarden omgezet in aandelen mutaties
gegeven;
Rekening [… 9] Rekening in Duitsland gebruikt voor storten van prijzengeld en
Omwisselen van klein geld (50) in groot geld (500) op naam van
[A en X 2] mutaties gegeven;
[… 10]Nederlandse rekening beleggersgiro saldo 10.190 op naam
Van [A en X 3];
[… 11] niet van[A 7]
[… 12] rekening op naam van[Y] de broer van [A 8]
[… 13] rekening van [A en X 4] saldo 1536”
In de tot de processtukken behorende (zogenoemde schermprintjes van de) aangiftegegevens van belanghebbende is inzake het ondernemingsvermogen van de VOF onder ‘liquide middelen’ het volgende vermeld (in euro’s):
“2004 Nom. waarde Fiscale jaarstukken
banktegoeden 3.733 3.733
overige liquide middelen 2.243 2.243”
Op een in de bezwaarfase door belanghebbende overgelegde kolommenbalans van de ‘[E1 1] voor het jaar 2005 is aan de actiefzijde onder ‘Geldmiddelen’ het volgende opgenomen (in euro’s):
“ 2005 2004
120 Geldmiddelen
121 Kasgeld 20.005,05 474,21
122 [… 14] 6.849,01 5.537,80
26.854,06 6.012,01”
Op een in de bezwaarfase door belanghebbende overgelegde kolommenbalans voor het jaar 2006 van de [E1 2] aan de actiefzijde onder ‘Liquide middelen’ het volgende vermeld (in euro’s):
“ Eindbalans
Debet
Liquide middelen
1000 Kas 4.562,45
1200 [… 15] 4.006,53
Totaal Liquide middelen 8.568,98”
In het onder 2.5.3 van de uitspraak van de rechtbank genoemde proces-verbaal van de FIOD-ECD van 24 oktober 2006 wordt voorts onder meer nog het volgende vermeld:
“2.3.4 Voorhanden hebben van onveraccijnsde sigaretten
[… 16] [Hof: belanghebbende en zijn broer] worden verdacht van het voorhanden hebben, waaronder begrepen het te koop aanbieden, verkopen en afleveren, van accijnsgoederen welke niet op de voorgeschreven wijze in de heffing van accijns zijn betrokken, te weten sigaretten welke niet zijn voorzien van de voorgeschreven accijnszegels dan wel zijn voorzien van vervalste of valse accijnszegels.”
Bij brief van 14 juli 2010 heeft een medewerker van de Belastingdienst/Douane onder andere het volgende geschreven aan de gemachtigde:
“Betreft uitstel van betaling t.n.v. [belanghebbende]
Hierbij deel ik u mede, dat uw verzoek om uitstel van betaling wordt ingewilligd voor de navolgende belastingaanslag:
(…) dagtekening openstaand
belastingbedrag
(…) 23.10.2006 € 56.187,00
Het uitstel is verleend onder de volgende bepaling (…):
- totdat op het hoger beroep is beslist.”
In een door de inspecteur opgesteld verslag van een met de gemachtigde op 23 juni 2011 gevoerd hoorgesprek over de onderhavige aanslagen is onder andere het volgende vermeld:
“4. De volgende punten zijn besproken:
(…)
- In 2010 is door de rechtbank Haarlem uitspraak gedaan inzake de accijnzen. Men is voor 38,5 dozen veroordeeld verdeeld over 2 personen. [De gemachtigde] ziet de verkoop van sigaretten als onderneming en is daarom van mening dat de naheffing accijnzen in mindering kan worden gebracht in de jaren 2005 en 2006.”
In zijn beroepschrift voor de jaren 2004 tot en met 2006 schrijft de gemachtigde onder meer het volgende:
“Correcties belastingdienst.
(…)
Hierop strekt (…) in m[i]ndering de accijnzen die betaald moeten worden ter zake van de verkoop van cigaretten en welk bedrag bij compromis is bepaald op 38,5 dozen voor twee personen is 56.187/2 = 28.093 die als kosten moeten worden meegenomen over 2005 en 2006. Is 14046 in 2005 en 14046 in 2006.”
Tijdens de zitting in eerste aanleg in de onderhavige zaken heeft de gemachtigde onder meer het volgende verklaard:
“De procedure inzake de sigaretten is al eerder bij uw rechtbank afgewezen. Eiser moet over 20 dozen accijnsbelasting betalen. (…) Het compromis inzake de te betalen accijnsbelasting is in 2010 tot stand gekomen. Het proces-verbaal zit bij de stukken. U leest voor uit het proces-verbaal en geeft aan dat erin staat dat het om 38,5 dozen gaat. (…) Dit betreft twee personen. Eiser had 20 dozen. Als u zegt 38,5 dozen, dan zeg ik ok. Echter gaat eiser 20 dozen verhalen. Ik ga dus inderdaad uit van 20 dozen.”
3 Geschil in hoger beroep
Evenals in eerste aanleg is in hoger beroep primair in geschil of de inspecteur de bestreden aanslagen terecht met toepassing van de sanctie van de omkering en verzwaring van de bewijslast heeft vastgesteld. Voorts is in geschil of deze aanslagen niet te hoog zijn vastgesteld. Tevens is de voor het jaar 2004 opgelegde vergrijpboete in geschil.