Home

Gerechtshof Amsterdam, 27-03-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:970, 13/00606

Gerechtshof Amsterdam, 27-03-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:970, 13/00606

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
27 maart 2014
Datum publicatie
2 april 2014
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2014:970
Formele relaties
Zaaknummer
13/00606
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025] art. 3.81, Wet op de loonbelasting 1964 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 15b

Inhoudsindicatie

Nu vaststaat dat de werkgever niet alle kosten van de auto vergoedt, faalt het beroep van belanghebbende op ECLI:NL:HR:1987:AW7543.

Uitspraak

kenmerk 13/00606

27 maart 2014

uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te[Z], belanghebbende,

gemachtigde: mr. P.J.C. Adriaansen (Administratiekantoor Janse te Oisterwijk),

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 13/1308 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst Holland-Noord/kantoor Zaandam,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

De inspecteur heeft met dagtekening 21 september 2012 aan belanghebbende voor het jaar 2011 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 64.047.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 27 februari 2013, de aanslag gehandhaafd.

Bij uitspraak van 25 september 2013 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 10 oktober 2013 en aangevuld bij brief van 4 november 2013. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft met dagtekening 14 februari 2014 een nader stuk ingediend. Een afschrift daarvan is naar de wederpartij gezonden. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 maart 2014. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft in de onderdelen 2.1 tot en met 2.3 van haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt in die uitspraak aangeduid als ‘eiser’, de inspecteur als ‘verweerder’.

“2.1. Eiser is in 2011 als accountmanager in dienst van [NAAM WERKGEVER]te [PLAATSNAAM]. Hij werkt vanuit huis en bezoekt de klanten van zijn werkgever met een eigen auto.

2.2.

Eiser is op grond van de met zijn werkgever gesloten arbeidsovereenkomst verplicht een representatieve auto aan te schaffen. Hij heeft deze auto gefinancierd met een door de werkgever verstrekte lening. Voor de met zijn auto zakelijk gereden kilometers ontvangt hij per kilometer een vergoeding van (afgerond) € 0,38 per kilometer. Dit is € 0,19 meer dan het fiscaal vrijgestelde deel van de kilometervergoeding (€ 0,38 minus € 0,19). Maandelijks ontvangt eiser een voorschot van € 1.100 op de te ontvangen kilometervergoeding. Afrekening vindt plaats op grond van een dagelijks bijgehouden kilometerregistratie. De aflossing van de lening voor de auto vindt plaats door verrekening met de voorschotten op de kilometer-vergoeding.

2.3.

Eiser heeft in 2011 volgens zijn opgaaf met de auto 6.446 kilometers voor privédoeleinden gereden.”

2.2.

Nu partijen tegen deze feitenvaststelling – als zodanig – geen bezwaren hebben ingebracht, gaat ook het Hof daarvan uit. In aanvulling hierop stelt het Hof nog het volgende vast.

2.3.

Volgens de opgaaf van belanghebbende heeft hij in 2011 met de auto 46.020 zakelijke kilometers gereden en daarvoor een brutovergoeding van € 17.234,49 gedeclareerd waarvan € 8.490,69 belast met loonbelasting/premies volksverzekeringen en € 8.743,80 onbelast.

2.4.

De in de rechtbankuitspraak onder 2.2 genoemde geldlening tussen belanghebbende en zijn werkgever is vastgelegd in een op 22 april 2010 ondertekende overeenkomst van geldlening waarin belanghebbende is aangeduid als ‘dienstverlener’ en de werkgever als ‘de vennootschap’. Deze overeenkomst bevat onder meer de volgende bepalingen:

“(…)

“5. De dienstverlener draagt bij deze, voor de duur van de overeenkomst, het eigendom van

de genoemde auto over aan de vennootschap, welke eigendomsoverdracht mede strekt

tot zekerheid voor de vordering, die de vennootschap uit hoofde van deze overeenkomst

op de dienstverlener heeft.

6. De dienstverlener dient de auto naar behoren te gebruiken. Hij mag de auto niet zonder (…) toestemming van de vennootschap verkopen, verhuren, in pand geven of op andere wijze bezwaren of vervreemden, tenzij het resterende bedrag volledig aan de vennootschap is terugbetaald.

7. De dienstverlener verplicht zich de auto, gedurende de tijd dat deze tot zekerheid strekt, goed te onderhouden (…)

8. De dienstverlener is verplicht een all-risk verzekering voor het motorvoertuig af te sluiten.

9. Op het moment dat het bedrag door dienstverlener geheel is afgelost, vervalt automatisch de eigendomsoverdracht tot zekerheid.

10. Onverminderd het voorgaande zal deze overeenkomst in de navolgende gevallen van

rechtswege eindigen en wordt het resterende bedrag onmiddellijk en zonder

voorafgaande aanmaning of ingebrekestelling opeisbaar:

a. Met ingang van de dag waarop de dienstverleningsovereenkomst tussen partijen

eindigt.

(…).”

3 Geschil in hoger beroep

Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil of de inspecteur in het belastbaar inkomen uit werk en woning terecht en tot het juiste bedrag een loonbestanddeel ter zake van de auto(kostenvergoeding) heeft begrepen.

Voor de standpunten van partijen en de daaraan verbonden conclusies verwijst het Hof naar de gedingstukken.

4 Beoordeling van het geschil

5 Kosten

6 Beslissing