Gerechtshof Amsterdam, 12-03-2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:1308, 14/00656
Gerechtshof Amsterdam, 12-03-2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:1308, 14/00656
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 12 maart 2015
- Datum publicatie
- 15 april 2015
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2015:1308
- Zaaknummer
- 14/00656
Inhoudsindicatie
Het in art. 75.6 Leidraad Invordering 2008 geformuleerde beleid behoort te worden geëffectueerd door middel van vernietiging van de (in de aanmaning begrepen) beschikking aanmaningskosten.
De ontvanger heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat belanghebbende en/of zijn gemachtigde wist(en) of behoorde(n) te weten dat de aanmaningskosten verminderd waren tot nihil, zodat niet gezegd kan worden dat op die grond sprake is van een kenbaar nodeloos bezwaar tegen de aanmaningskosten.
Bij het vaststellen van de hoogte van de proceskostenvergoeding dient de beoordelende instantie zelfstandig te beoordelen in welke gewichtscategorie een zaak valt. De rechtbank heeft in haar uitspraak met betrekking tot de (proces)kostenvergoeding niet onderkend dat er sprake is van samenhangende zaken in de zin van artikel 3, tweede lid, Besluit proceskosten bestuursrecht.
Uitspraak
Kenmerk 14/00656
12 maart 2015
uitspraak van de zevende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de ontvanger van de Belastingdienst, de ontvanger
tegen de uitspraak van 1 augustus 2014 in de zaak met kenmerk AWB 13/4567 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
de ontvanger
en
[X] te [Z], belanghebbende
1 Ontstaan en loop van het geding
De ontvanger heeft belanghebbende met dagtekening 6 augustus 2013 een aanmaning tot betaling gezonden met betrekking tot de voorlopige aanslag 2012 met het aanslagnummer [aanslagnummer 1]. Ter zake is belanghebbende € 15 in rekening gebracht.
Van de zijde van belanghebbende is bij brief ingekomen op 20 augustus 2013 bezwaar gemaakt tegen de in rekening gebrachte aanmaningskosten. Daarbij is verzocht om een kostenvergoeding.
De ontvanger heeft bij uitspraak gedagtekend 17 oktober 2013 op het bezwaar beslist en het verzoek om toekenning van een kostenvergoeding afgewezen.
Bij uitspraak van 1 augustus 2014 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd voor zover het de beslissing omtrent de kosten in bezwaar betreft, de aan belanghebbende te vergoeden kosten in bezwaar op € 121,50 vastgesteld, de ontvanger veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende in beroep tot een bedrag van € 608,75 en de ontvanger gelast het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 44 te vergoeden.
Het tegen deze uitspraak door de ontvanger bij brief gedagtekend 26 augustus 2014 ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 28 augustus 2014. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
Op 10 oktober 2014 zijn nadere stukken ontvangen van belanghebbende. Deze zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 maart 2015. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden. De zaak is gelijktijdig behandeld met de zaak met het kenmerk 14/00657.
2 Feiten
De rechtbank heeft in onderdeel 2 van haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin aangeduid als ‘eiser’, de inspecteur als ‘verweerder’.
“Eiser heeft op 20 februari 2013 een papieren aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2012 ingediend. Deze aangifte is door de Belastingdienst op 22 februari 2013 verwerkt.
Aan eiser is met dagtekening 25 mei 2013 overeenkomstig de aangifte een voorlopige aanslag IB/PVV 2012 opgelegd. De uiterste betaaldatum is 6 juli 2013.
De gemachtigde van eiser heeft op 14 juni 2013 bezwaar gemaakt tegen de voorlopige aanslag IB/PVV 2012 bij het lokale belastingkantoor in [Z]. Hierbij is om uitstel van betaling verzocht.
Omdat betaling uitbleef heeft verweerder op 9 juli 2013 een betalingsherinnering aan eiser gestuurd, gedagtekend 16 juli 2013.
Omdat betaling alsnog uitbleef heeft verweerder op 30 juli 2013 een aanmaning met dagtekening 6 augustus 2013 verzonden. De kosten van de aanmaning bedragen € 15.
Op 2 augustus 2013 heeft verweerder met dagtekening 9 augustus 2013 een nadere voorlopige aanslag IB/PVV 2012 opgelegd aan de hand van de informatie in het bezwaarschrift van 14 juni 2013.
Op 2 augustus 2013 zijn de aanmaningskosten op grond van het beleid in verband met de nadere voorlopige aanslag verminderd tot nihil.
Namens eiser is met dagtekening 16 augustus 2013, ontvangen op 20 augustus 2013, bezwaar gemaakt tegen de in rekening gebrachte aanmaningskosten.
Bij uitspraak op bezwaar van 17 oktober 2013 heeft verweerder het bezwaar afgewezen en daarbij aangegeven dat de aanmaningskosten zijn verminderd tot nihil op grond van het in de Leidraad invordering 2008 opgenomen beleid. Het verzoek om vergoeding van de proceskosten in de bezwaarfase heeft verweerder eveneens afgewezen.”
In aanvulling hierop stelt het Hof de volgende feiten vast.
De met dagtekening 9 augustus 2013 opgelegde nadere voorlopige aanslag aanslagnummer [aanslagnummer 2], is eveneens aan belanghebbende zelf verzonden. Een deel van de voorlopige aanslag [aanslagnummer 2] is op 2 augustus 2013 afgeboekt op de voorlopige aanslag [aanslagnummer 1] waarbij de aanmaningskosten zijn verminderd tot nihil. Ter zake heeft de ontvanger een verrekeningsverklaring verzonden. Ook die is aan de belanghebbende zelf verstuurd.
Ter zitting van het Hof heeft de ontvanger het volgende opgemerkt:
“U houdt mij voor dat het bezwaarschrift met verzoek om uitstel van betaling niet bij de ontvanger is aangetekend en als er uitstel was verleend er geen aanmaningskosten in rekening waren gebracht. U houdt mij voorts voor dat achteraf geconstateerd moet worden dat de kosten ten onrechte in rekening zijn gebracht en later zijn verminderd tot nihil. Dat is juist.”
3 Geschil in hoger beroep
Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil of belanghebbende recht heeft op vergoeding van de kosten voor de bezwaarfase. In hoger beroep is voorts in geschil of indien vorengeformuleerde vraag bevestigend wordt beantwoord, de rechtbank bij de vaststelling van de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken terecht een wegingsfactor van 0,5 heeft gehanteerd.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.