Home

Gerechtshof Amsterdam, 05-03-2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:1411, 14/00570

Gerechtshof Amsterdam, 05-03-2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:1411, 14/00570

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
5 maart 2015
Datum publicatie
22 april 2015
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2015:1411
Formele relaties
Zaaknummer
14/00570
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 52a

Inhoudsindicatie

Informatiebeschikking. De informatie waarde inspecteur in zijn vragenbrief om gevraagd heeft, is gebaseerd op renseignementen van destijds en ten aanzien van belanghebbende gewezen arresten. Nu deze arresten in rechte vaststaan, staat vast dat belanghebbende rekeninghouder was. Gelet op deze omstandigheden tezamen en in hun onderling verband bezien, heeft de inspecteur zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de gevraagde informatie van belang kan zijn voor de heffing van inkomstenbelasting in het onderhavige jaar.

Uitspraak

kenmerk 14/00570

5 maart 2015

uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z], belanghebbende,

gemachtigden: mr. drs. S. Bharatsingh AA en mr. A.J. van der Schaaf (Bharatsingh Fiscaal & Juridisch Adviseurs te Hilversum),

tegen de uitspraak van 23 juni 2014 in de zaak met kenmerk AWB 13/779 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst Amsterdam, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 17 september 2012 ten aanzien van belanghebbende een informatiebeschikking in de zin van artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen genomen (de informatiebeschikking).

1.2.

Na tegen de informatiebeschikking gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 21 december 2012, de informatiebeschikking gehandhaafd.

1.3.

Het tegen deze uitspraak op bezwaar ingestelde beroep is door de rechtbank ongegrond verklaard. De rechtbank heeft belanghebbende in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken na het onherroepelijk worden van de uitspraak te voldoen aan de in de informatiebeschikking opgenomen verplichtingen.

1.4.

Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 30 juli 2014. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 januari 2015. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft in haar uitspraak, waarin belanghebbende is aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’, de navolgende feiten vastgesteld:

2.1.

Eiser, geboren [geboortedatum], is ongehuwd. De moeder van eiser is genaamd [A].

2.2.

De Belastingdienst heeft twee renseignementen ontvangen inzake een bij Kredietbank Luxembourg (hierna: KBL) aangehouden rekening per 31 januari 1994. Beide renseignementen betreffen afdrukken van een microfiche, afkomstig van KBL en vermelden het rekeningnummer [rekeningnummer]. Op het eerste renseignement is vermeld:

“[rekeningnummer](...) TER LDO [X] OU MME [A] 211.115,92”

Op het tweede renseignement is vermeld:

“[rekeningnummer](...) VUE [X] OU MME [A] -45,31”

2.3.

In een ambtsedige verklaring van 8 februari 2006 van een medewerker van de Belastingdienst/FIOD-ECD is uit de match van de rekeninghouder(s) zoals vermeld op de microfiches met de Belastingdienst ten dienste staande landelijke bestanden, geconcludeerd dat als enige rekeninghouder(s) van de rekening bij KBL met nummer [rekeningnummer] in aanmerking komen [X] met [A].

2.4.

Naar aanleiding van voormelde renseignementen heeft verweerder aan eiser (onder meer) navorderingsaanslagen ib/pvv voor de jaren 1991 tot en met 2000 en navorderingsaanslagen vermogensbelasting voor de jaren 1991 tot en met 2000 opgelegd. Daarbij zijn verhogingen/ boetes opgelegd. In het door eiser betreffende deze navorderingsaanslagen ingestelde beroep heeft het gerechtshof Amsterdam bij uitspraken van 23 september 2010 en 10 februari 2011 aannemelijk geoordeeld dat sprake is van een juiste identificatie van eiser als rekeninghouder en dat eiser in genoemde jaren een bankrekening heeft aangehouden bij KBL. De Hoge Raad heeft bij arresten van 2 december 2011, nrs. 10/04796 en 11/01377, ECLI:NL:HR:2011:BU6494 respectievelijk ECLI:NL:HR:2011:BU6513, deze uitspraken gehandhaafd voor zover het de opgelegde navorderingsaanslagen betreft. Genoemde hofuitspraken zijn uitsluitend vernietigd voor zover het verhogingen en boetes betreft en de Hoge Raad heeft de zaken hiervoor verwezen naar een ander gerechtshof voor verdere behandeling met inachtneming van de arresten.

2.5.

Eiser heeft voor het jaar 2009 geen aangifte ib/pvv gedaan.

2.6.

Bij brieven van 8 juni 2012 en 23 juli 2012 (rappel verzoek) heeft verweerder met betrekking tot het belastingjaar 2009 vragen gesteld aan eiser. Hierbij zijn de volgende vragen gesteld met betrekking tot de rekening bij KBL met nummer [rekeningnummer]:

“1. Is deze bankrekening in 2009 nog steeds door u aangehouden?

2. Zo ja, wat was het saldo, inclusief onderliggende sub- en beleggingsrekeningen, op 1 januari en 31 december 2009?

3. Zo nee, waar wordt het eerder op de KBL-rekening gestalde vermogen in 2009 aangehouden?

4. Wat was het saldo van die andere rekeningen op 1 januari en 31 december 2009?

5. Indien niet langer vermogen in het buitenland wordt aangehouden, wanneer en op welke binnenlandse rekening is dit vermogen gestort of wanneer en waarvoor is het aangewend?

6. Heeft u nog andere buitenlandse rekeningen waar geen opgaaf van gedaan is?

7. Ik verzoek u de bescheiden met betrekking tot de buitenlandse rekening(en) (in kopie) voor deze jaren te overleggen.”

Eiser is in de brieven gewezen op de verplichtingen als vermeld in de artikelen 47 en 49 van de Awr.

2.7.

Eiser heeft niet op de vragenbrieven gereageerd. Vervolgens is de informatiebeschikking gedagtekend 17 september 2012 genomen. In reactie hierop heeft de gemachtigde van eiser bij brief van 26 september 2012 geantwoord:

“Met referte aan uw schrijven van 17 september jl. deel ik u namens belanghebbende mee dat hij over het onderhavige jaar, 2009, geen rekening heeft aangehouden bij de Kredietbank Luxemburg te Luxemburg. Derhalve kan hij de door u in uw voormelde brief verzochte informatie niet verstrekken.”

Deze brief is aangemerkt als een bezwaarschrift tegen de informatiebeschikking.

2.2.

Nu tegen deze feitenvaststelling door de rechtbank geen bezwaren door partijen zijn ingebracht, gaat het Hof ook van die feiten uit.

3 Geschil in hoger beroep

In hoger beroep is, evenals in eerste aanleg, in geschil of de informatiebeschikking terecht is genomen.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

4 Beoordeling van het geschil

5 Kosten

6 Beslissing