Gerechtshof Amsterdam, 12-03-2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:1415, 14/00233
Gerechtshof Amsterdam, 12-03-2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:1415, 14/00233
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 12 maart 2015
- Datum publicatie
- 22 april 2015
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2015:1415
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:2501
- Zaaknummer
- 14/00233
Inhoudsindicatie
Aan belanghebbende is wegens afkoop van een lijfrenteverzekering revisierente in rekening gebracht. De inspecteur heeft de wettelijke regeling inzake revisierente juist toegepast. De wetgever heeft met de regeling beoogd het rentenadeel te compenseren dat de Staat lijdt als - naar later blijkt - niet is voldaan aan de voorwaarden voor aftrek van premies. De omstandigheid dat, wanneer niet tot afkoop was overgegaan, pas bij de uitkering belasting verschuldigd was, doet aan de ratio van de revisierenteregeling niet af.
Uitspraak
kenmerk 14/00233
12 maart 2015
uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z], belanghebbende,
tegen
de uitspraak van 7 maart 2014 in de zaak met kenmerk AWB 13/3764 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Hoorn, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 27 september 2012 aan belanghebbende voor het jaar 2010 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV), berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 70.501. Bij afzonderlijke beschikking van dezelfde datum is een bedrag van € 10.643 aan revisierente in rekening gebracht.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de beschikking revisierente. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 9 augustus 2013, de beschikking revisierente gehandhaafd.
Bij uitspraak van 7 maart 2014 heeft de rechtbank Noord-Holland het hiertegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 15 april 2014. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 februari 2015. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft in haar uitspraak (waarin belanghebbende is aangeduid als eiser en de inspecteur als verweerder) de navolgende feiten vastgesteld:
“2.1. Eiser heeft in 2010 een lijfrenteverzekering afgekocht. De afkoopsom bedroeg € 53.219. Op de afkoopsom is een bedrag van € 27.675 aan loonheffing ingehouden.
De lijfrenteverzekering was afgesloten bij ABN/AMRO in 1998 voor een periode van 20 jaar, en zou derhalve pas aflopen in 2018.”
Nu tegen de feitenvaststelling door de rechtbank, als hiervoor vermeld, door partijen geen bezwaren zijn ingebracht, gaat ook het Hof van die feiten uit.
Aan de door de rechtbank vastgestelde feiten kan het volgende worden toegevoegd.
Belanghebbende heeft ter zake van de in mei 1998 afgesloten lijfrenteverzekering met ingang van juni 1998 tot en met juni 2010 maandelijks premie betaald (aanvankelijk € 450 per maand en vanaf september 2009 € 100 per maand), voor een bedrag van in totaal € 61.750.
3 Geschil in hoger beroep
In hoger beroep is evenals in eerste aanleg in geschil of bij het opleggen van de aanslag IB/PVV 2010 terecht revisierente in rekening is gebracht.