Gerechtshof Amsterdam, 09-04-2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:1588, 13/00265 en 13/00267
Gerechtshof Amsterdam, 09-04-2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:1588, 13/00265 en 13/00267
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 9 april 2015
- Datum publicatie
- 26 augustus 2015
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2015:1588
- Zaaknummer
- 13/00265 en 13/00267
Inhoudsindicatie
De inspecteur beschikte over een nieuwe feit en heeft terecht loonbelasting over 2004 nageheven. Belanghebbende maakt niet aannemelijk dat een lager loon gebruikelijk is. Het beroep is uitsluitend gegrond met betrekking tot de boete over de voor 2004 nageheven loonbelasting.
Uitspraak
Kenmerken 13/00265 en 13/00267
9 april 2015
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op de hoger beroepen van
[belanghebbende] ., gevestigd te [vestigingsplaats] ,
tegen de uitspraak in de zaken met kenmerken AWB 11/6458 en 12/1361 van de rechtbank Noord- Holland (hierna: de rechtbank) in de gedingen tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 14 april 2008 aan belanghebbende (hierna ook: [belanghebbende] ) over het tijdvak 1 januari 2004 tot en met 31 december 2005 een naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: LB) opgelegd van € 11.160, en bij beschikking een boete van € 5.580.
De inspecteur heeft met dagtekening 4 april 2008 over het tijdvak 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006 een naheffingsaanslag LB opgelegd van € 9.794, en bij beschikking een boete van € 4.897.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 3 oktober 2011, de naheffingsaanslag LB over het tijdvak 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006 verminderd tot € 3.413, en de boete verminderd tot € 700.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 6 februari 2012, de naheffingsaanslag LB over het tijdvak 1 januari 2004 tot en met 31 december 2005 verminderd tot € 3.114, en de boete verminderd tot € 700.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank.
Bij uitspraak van 20 maart 2013 heeft de rechtbank als volgt beslist:
“De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar betreffende de […] naheffingsaanslag LB[…] over het tijdvak 1 januari 2004 tot en met 31 december 2005, voor zover deze betrekking heeft op het jaar 2005 en de boete 2004 en 2005;
- vermindert de naheffingsaanslag LB[…] over het tijdvak 1 januari 2004 tot en met 31 december 2005 […], tot het bedrag voor zover dat betrekking heeft op 2004, vermindert de heffingsrente dienovereenkomstig en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- vernietigt de boete 2005 en vermindert de boete 2004 tot € 210 over het tijdvak 1 januari 2004 tot en met 31 december 2005 […] en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar betreffende de […] naheffingsaanslag 2006, voor zover deze betrekking heeft op de boete 2006;
- vermindert de boete 2006 tot € 630 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit; […]
- gelast dat verweerder het door [belanghebbende] betaalde griffierecht van € 302 vergoedt. […].”
Het Hof verstaat in bovenstaand dictum de zinsnede:
“vermindert de naheffingsaanslag LB[…] over het tijdvak 1 januari 2004 tot en met 31 december 2005 […], tot het bedrag voor zover dat betrekking heeft op 2004”
als
“vermindert de naheffingsaanslag LB over het tijdvak 1 januari 2004 tot en met 31 december 2005 tot €1.042.”
De tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroepen zijn bij het Hof ingekomen op 24 april 2013. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 12 maart 2015 heeft belanghebbende aangegeven niet bij de zitting aanwezig te zullen zijn.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 maart 2015. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in de uitspraak van de rechtbank wordt met ‘ [bedrijf] BV’ gedoeld op [bedrijf] B.V., worden die B.V. en belanghebbende gezamenlijk aangeduid als ‘eisers’, en de inspecteur als ‘verweerder’):
[naam 1] en [naam 2] zijn ieder houder van 50% van de aandelen in [belanghebbende] . [belanghebbende] houdt 100% van de aandelen in [bedrijf] BV. [naam 2] is blijkens het handelsregister ingeschreven als bestuurder van beide vennootschappen. [naam 1] is blijkens het handelsregister ingeschreven als bestuurder van [bedrijf] BV.
[naam 2] heeft voor haar werkzaamheden verricht voor [belanghebbende] een bruto- loon genoten van € 24.000 (2002), € 24.000 (2003), € 7.500 (2004), € 7.500 (2005) en € nihil (2006). Deze bruto loonbedragen waren voor [belanghebbende] de grondslag voor de inhouding en afdracht van de LB/PVV.
Verweerder heeft het loon van [naam 2] op grond van artikel 12a van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB) voor de jaren 2004 tot en met 2006 gecorrigeerd. Daarbij is verweerder uitgegaan van een gebruikelijk loon van € 24.000 en heeft hij rekening gehouden met een doelmatigheidsmarge van 30% van € 24.000. Het in verband met de correctie in aanmerking te nemen loon heeft verweerder vastgesteld op
€ 16.800. Het loon van [naam 2] heeft verweerder aldus gecorrigeerd met € 9.300 (2004), € 9.300 (2005) en € 16.800 (2006).
Verweerder heeft bij het opleggen van de naheffingsaanslagen vergrijpboeten opgelegd van 50%. Bij uitspraak op bezwaar heeft verweerder de boete over het tijdvak 1 januari 2004 tot en met 31 december 2005 verminderd tot 25%. In de uitspraken op bezwaar zijn voorts de opgelegde boeten gematigd met 10% wegens overschrijding van de redelijke termijn.
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan en voegt daaraan nog het volgende toe.
Op 8 februari 2007 heeft de inspecteur [belanghebbende] een vragenbrief gestuurd. De vragen betroffen onder andere het aan [naam 2] toegezegde pensioen, alsmede haar (gebruikelijk) loon.
3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard en daarbij het volgende overwogen :