Home

Gerechtshof Amsterdam, 16-04-2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:1725, 14/00016, 14/00017 en 14/00018

Gerechtshof Amsterdam, 16-04-2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:1725, 14/00016, 14/00017 en 14/00018

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
16 april 2015
Datum publicatie
13 mei 2015
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2015:1725
Formele relaties
Zaaknummer
14/00016, 14/00017 en 14/00018
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-08-2024] art. 4:93, Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-08-2024] art. 4:85, Invorderingswet 1990 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 24

Inhoudsindicatie

Aan belanghebbende zijn naheffingsaanslagen loonheffingen en verzuimboeten opgelegd. In geschil is of belanghebbende de af te dragen bedragen kon verrekenen met vorderingen op de Staat uit hoofde van bij eerdere rechterlijke uitspraken aan belanghebbende, B bv en C bv toegekende vergoedingen van proceskosten en griffierechten (met daaraan verbonden nevenvorderingen).

Verrekening is volgens artikel 4:93, eerste lid Awb alleen mogelijk voor zover in de bevoegdheid daartoe bij wettelijk voorschrift is voorzien. Artikel 24 IW is niet van toepassing op afdrachtsschulden, daar de bepalingen in de IW zijn eerst van toepassing indien de afdrachtsschuld is geformaliseerd in een naheffingsaanslag. Artikel 24.1 van de Leidraad invordering is evenmin van toepassing.

Uitspraak

kenmerken 14/00016, 14/00017 en 14/00018

16 april 2015

uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X cv] te [Z], belanghebbende,

gemachtigde: H.M. van Vliet AA te Hilversum

tegen

de uitspraak van 2 december 2013 in de zaken met kenmerken AWB 13/1560, AWB 13/1562 en AWB 13/1563 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amersfoort, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 25 juni 2012 aan belanghebbende voor het tijdvak 1 april 2012 tot en met 30 april 2012 een naheffingsaanslag loonheffingen opgelegd naar een bedrag van € 665, alsmede bij beschikking een verzuimboete van € 50.

1.1.2.

Met dagtekening 24 juli 2012 heeft de inspecteur aan belanghebbende voor het tijdvak 1 mei 2012 tot en met 31 mei 2012 een naheffingsaanslag loonheffingen opgelegd naar een bedrag van € 2.432, alsmede bij beschikking een verzuimboete van € 50.

1.1.3.

Bij beschikking met dagtekening 29 augustus 2012 heeft de inspecteur aan belanghebbende een verzuimboete van € 50 opgelegd wegens het niet-tijdig afdragen van de over het tijdvak 1 juni 2012 tot en met 30 juni 2012 verschuldigde loonheffingen.

1.2.

Na door belanghebbende gemaakt bezwaar tegen de onder 1.1.1 tot en met 1.1.3 vermelde naheffingsaanslagen en boetebeschikkingen heeft de inspecteur bij uitspraken op bezwaar, gedagtekend 5 februari 2013, de bezwaren ongegrond verklaard.

1.3.

Bij uitspraak van 2 december 2013 heeft de rechtbank Noord-Holland de beroepen inzake de onder 1.1.1 en 1.1.3 vermelde naheffingsaanslagen en verzuimboetebeschikkingen ongegrond verklaard en het beroep inzake de onder 1.1.2 vermelde naheffingsaanslag en verzuimboetebeschikking gegrond verklaard. In de laatstvermelde zaak (kenmerk rechtbank: AWB 13/1562) heeft de rechtbank de uitspraak op bezwaar vernietigd voor zover deze betrekking heeft op de naheffingsaanslag en de verzuimboetebeschikking gehandhaafd. De naheffingsaanslag is door de rechtbank gehandhaafd op het in beroep door de inspecteur (ambtshalve) nader vastgestelde bedrag van € 534. Voorts heeft de rechtbank in die zaak de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.179.

1.4.

Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep, gedagtekend 13 januari 2014, is bij het Hof ingekomen op 15 januari 2014. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Op 8 juli 2014 zijn nadere stukken ontvangen van belanghebbende. Deze zijn in afschrift verstrekt aan de inspecteur.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juli 2014. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat bij de hieronder vermelde brief van 30 juli 2014 in afschrift aan partijen is toegezonden. Aan het slot van de zitting is aan partijen mede-gedeeld dat het onderzoek wordt geschorst en dat het vooronderzoek zal worden hervat.

1.7.

Op 14 juli 2014 is een nader stuk ingekomen van belanghebbende; hiervan is een afschrift toegezonden aan de inspecteur.

1.8.

Bij brief van 30 juli 2014 heeft het Hof partijen op de hoogte gesteld van een aantal voorlopige oordelen en de inspecteur verzocht schriftelijke inlichtingen te verstrekken. De inspecteur heeft aan dit verzoek voldaan bij brief van 22 augustus 2014. Belanghebbende heeft daarop gereageerd bij brief van 14 oktober 2014. Afschriften van deze brieven zijn verzonden aan de wederpartij.

1.9.

Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 4 maart 2015. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

1.10.

Tijdens de zittingen van 9 juli 2014 en 4 maart 2015 zijn gelijktijdig en met instemming van partijen behandeld het hoger beroep van belanghebbende inzake de hiervoor vermelde naheffingsaanslagen en boetebeschikkingen (met als kenmerken 14/00016 t/m 14/00018), alsmede het hoger beroep van [A] (hierna: [A]) betreffende aan hem opgelegde naheffingsaanslagen en een genomen boetebeschikking betreffende de tijdvakken april 2012 en mei 2012 (met als kenmerken 14/00014 en 14/00015). Al hetgeen in één van deze zaken is ingebracht, vermeld of verklaard, wordt eveneens geacht te zijn ingebracht, vermeld of verklaard in de andere gelijktijdig behandelde zaken.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft in haar uitspraak (waarin belanghebbende is aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’) de navolgende feiten vastgesteld:

“2.1.1. Eiseres heeft op 26 april 2012 aangifte loonbelasting over het tijdvak april 2012 gedaan. Volgens deze aangifte was eiseres € 665 loonbelasting verschuldigd. De belastingdienst heeft op dat moment geen betaling op de aangifte ontvangen.

2.1.2.

Eiseres heeft bij brief van 25 mei 2012, ingekomen op 29 mei 2012, verweerder gemeld dat zij de op deze naheffingsaanslag verschuldigde loonbelasting ad € 665 alsmede de door [A] over april 2012 verschuldigde loonbelasting ad € 403, heeft verrekend met een vordering van € 2.272 welke de met haar verbonden vennootschap [B bv] (hierna: [B bv]) had op verweerder.

2.1.3.

Verweerder heeft vervolgens de [onder 1.1.1] genoemde naheffingsaanslag opgelegd.

(…)

2.2.1.

Eiseres heeft op 26 juni 2012 aangifte loonbelasting over het tijdvak mei 2012 gedaan. Volgens deze aangifte was eiseres € 2.432 loonbelasting verschuldigd. De belastingdienst heeft op dat moment geen betaling op de aangifte ontvangen.

2.2.2.

Eiseres heeft bij brief van 27 juni 2012, ingekomen op 28 juni 2012, verweerder gemeld dat zij de op deze naheffingsaanslag verschuldigde belasting heeft verrekend met een vordering van € 15.000 welke de met eiseres verbonden vennootschap [C bv] (hierna: [C bv]) had op verweerder.

2.2.3.

Verweerder heeft vervolgens de onder [1.1.2] genoemde naheffingsaanslag opgelegd. In beroep heeft verweerder de naheffingsaanslag over het tijdvak mei 2012 verminderd tot een bedrag van € 534. De boetebeschikking is gehandhaafd.

(…)

2.3.1.

Eiseres heeft over het tijdvak 1 juni 2012 tot en met 30 juni 2012 aangifte loonbelasting naar een te betalen bedrag van € 895 gedaan.

2.3.2.

Het te betalen bedrag is op 31 juli 2011 € 895 afgeschreven van de bankrekening van eiseres en door de bank verwerkt.

2.3.3.

De betaling van genoemde aangifte is op 1 augustus 2012 op de bankrekening van verweerder bijgeschreven.

2.3.4.

Verweerder heeft vervolgens de onder [1.1.3] genoemde boetebeschikking opgelegd.”

2.2.1.

Nu tegen deze feitenvaststelling door de rechtbank geen bezwaren door partijen zijn ingebracht, gaat het Hof ook van die feiten uit.

2.2.2.

In aanvulling hierop stelt het Hof de navolgende feiten vast, welke feiten zijn ontleend aan de in eerste aanleg overgelegde stukken.

2.3.

In een brief aan de gemachtigde van 13 juli 2012 schrijft de ontvanger van de Belastingdienst, kantoor Amersfoort onder meer het volgende:

“In uw brieven van 3 februari, 28 februari en 28 maart 2012 geeft u te kennen dat (…) uw cliënten [C bv], [belanghebbende] en [A] de vorderingen en schulden onderling verrekenen. Alle partijen hebben hiervoor getekend.

Het gaat om de volgende aanslagen:

Betaal- Kennis- Tijdig

datum geving

(…)

1 [belangh.] OB 4de kw 2011 (…) € 5.875 31-01-12 03-02-12 nee

2 [belangh.] LH dec 2011 (…) € 1.303 31-01-12 03-02-12 nee

(…)

5 [belangh.] LH jan 2012 (…) € 776 29-02-12 28-02-12 ja

(…)

7 [belangh.] LH feb 2012 (…) € 702 31-03-12 28-03-12 ja

[C bv] (…) heeft volgens mijn administratie nog recht op de volgende proceskosten en griffierechten vergoeding: (…) Totaal te vergoeden € 14.648,08

(…) De totaal te vergoeden proceskosten en griffierechten van € 14.648,08 zullen als volgt verrekend worden:

Te vergoeden € 14.648

Te verrekenen [belanghebbende] en [A] € 6.886

Verschil € 7.762

Schuld [C bv] € 20.049

Te voldoen door [C bv] (…) € 12.287

Voor de aanslagen 1 tot en met 4 zijn naheffingsaanslagen opgelegd voor het niet tijdig betalen van de aangiften. De inspecteur zal moeten beslissen in welke gevallen de boete al of niet terecht is opgelegd op betreffende aanslagen.”

2.4.

In zijn verweerschrift in eerste aanleg inzake het beroep van belanghebbende inzake de aan haar opgelegde naheffingsaanslag loonheffingen over het tijdvak 1 mei 2012 tot en met 31 mei 2012 schrijft de inspecteur onder andere het volgende (belanghebbende is in dit verweerschrift aangeduid als ‘eiseres’):

“Op 26 juni 2012 heeft eiseres aangifte loonheffingen gedaan over de maand mei. Eiseres moet volgens die aangifte € 2.432 aan de Belastingdienst afdragen.

In een brief van 27 juni 2012 heeft gemachtigde namens eiseres en [C bv] aangegeven dat betaling van het bedrag van € 2.432 kan plaatsvinden middels verrekening van een gedeelte van een vordering die [C bv] op de Belastingdienst heeft. Deze verrekening is door een fout bij de Belastingdienst niet uitgevoerd. (…)

Volgens een brief van de ontvanger van 13 juli 2012 heeft [C bv] een vordering van € 14.658,07 op de Belastingdienst. Deze vordering is als volgt opgebouwd: (…).

(…) Volgens een brief van 3 februari 2012 van gemachtigde was de vordering [van [C bv]] € 15.863,54. (…)

De naheffingsaanslag is opgelegd, nadat eiseres te kennen heeft gegeven de verschuldigde belasting te betalen middels verrekening. Voor verrekening komt een bedrag van € 1.897,08 in aanmerking. Ik heb dit bedrag als volgt berekend.

Vordering op de Belastingdienst € 14.658,08

Verrekend met eerdere aangiften/aanslagen:

(…)

Totaal - 12.761,00

Er is nog over na eerdere verrekeningen € 1.897,08

Af te dragen volgens de aangifte mei 2012 € 2.432,00

Afdracht door verrekening - 1.897,08

Te weinig € 534,92

(…) Het bedrag van de naheffing bedraagt € 2.432. De nageheven belasting moet worden verminderd tot € 534.”

2.5.

Bij brief van 6 augustus 2013 heeft de inspecteur – voor zover hier van belang – als volgt aan de rechtbank bericht:

“De naheffingsaanslag is inmiddels verminderd tot € 534 aan enkelvoudige belasting. Zie de vermindering van 26 juli 2013 die bij deze brief is gevoegd.”

3 Geschil in hoger beroep

In hoger beroep is evenals in eerste aanleg in geschil of de onder 1.1.1 tot en met 1.1.3 vermelde naheffingsaanslagen en verzuimboetes terecht zijn opgelegd. Meer in het bijzonder is hierbij in geschil of belanghebbende de door haar verschuldigde belasting (waarop de naheffingsaanslagen en verzuimboetes betrekking hebben) tijdig heeft betaald, doordat zij zich rechtsgeldig heeft kunnen beroepen op verrekening van de door haar af te dragen bedragen aan loonheffingen met door haar gestelde vorderingen op de Staat. Belanghebbende beroept zich in dit verband op verrekening met uit hoofde van bij eerdere rechterlijke uitspraken aan belanghebbende, [C bv] en [B bv] toegekende vergoedingen van proceskosten en griffierecht (met daaraan verbonden nevenvorderingen).

4 Beoordeling van het geschil

5 Kosten

6 Beslissing