Gerechtshof Amsterdam, 16-04-2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:1743, 14/00346
Gerechtshof Amsterdam, 16-04-2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:1743, 14/00346
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 16 april 2015
- Datum publicatie
- 13 mei 2015
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2015:1743
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:2550
- Zaaknummer
- 14/00346
- Relevante informatie
- Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025] art. 3.108, Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025] art. 6.1, Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025] art. 6.3, Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025] art. 6.13
Inhoudsindicatie
Belanghebbende is er niet in geslaagd feiten en omstandigheden aannemelijk te maken die een hogere aftrek voor kosten van levensonderhoud van kinderen jonger dan 30 jaar rechtvaardigen dan de bij de aanslagregeling verleende aftrek.
De kosten van incontinentiemateriaal komen niet voor aftrek in aanmerking nu dat hulpmiddel in het onderhavige jaar tot het basispakket van de zorgverzekering hoorde en belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat overigens de voor aftrek van specifieke zorgkosten geldende drempel wordt overschreden.
Er bestaat geen recht op aftrek van alimentatie, nu niet aan de wettelijke vereisten van art. 6.3. lid 1 IB is voldaan en ook overigens de betaling van alimentatie niet aannemelijk is geworden.
Evenmin is aannemelijk geworden dat kosten zijn gemaakt ter verwerving, inning of behoud van uitkeringen. Dat geldt ook voor de kosten van de rechtsbijstandverzekering, omdat een dergelijke verzekering in het algemeen plaagt te worden afgesloten ter zake van kosten van juridische bijstand op een veelheid aan terreinen terwijl voorts niet aannemelijk is te achten dat die verzekering specifiek betrekking heeft op rechtsbijstand ter verwerving, inning of behoud van uitkeringen.
Uitspraak
kenmerk 14/00346
16 april 2015
uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], te [Z], belanghebbende,
tegen de uitspraak van 4 april 2014 in de zaak met kenmerk AWB 13/3283 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 4 juli 2012 aan belanghebbende voor het jaar 2009 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.614. Gelijktijdig is bij beschikking € 187 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 7 juni 2013, de aanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.
Bij uitspraak van 4 april 2014, heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 26.618 en de heffingsrente dienovereenkomstig verminderd.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 14 mei 2014, aangevuld bij brief van 14 juli 2014. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe door het Hof in de gelegenheid gesteld, heeft belanghebbende een conclusie van repliek ingediend, waarop door de inspecteur is gereageerd bij conclusie van dupliek.
Op 9 maart 2005 is van belanghebbende een nader stuk met bijlagen ontvangen, waarvan een afschrift is verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 maart 2015. Belanghebbende is niet verschenen. Bij brief van 19 februari 2015 heeft belanghebbende meegedeeld op 10 februari 2015 de oproep te hebben ontvangen, zodat het Hof ervan uitgaat dat zij op een juiste wijze is uitgenodigd voor de zitting. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft in de onderdelen 2.1 tot en met 2.5 van haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin aangeduid als ‘eiseres’, de inspecteur als ‘verweerder’:
“2.1. Eiseres is in het jaar 2009 ongehuwd en woont op het adres [A-straat 1] te [Z].
Eiseres heeft twee dochters: [dochter 1], geboren [datum], en [dochter 2], geboren [datum]. Zij staan in 2009 op het woonadres van eiseres ingeschreven.
[dochter 1] is in 2009 voltijds studente aan de [universiteit] (VS) en feitelijk woonachtig in de Verenigde Staten.
Eiseres heeft aangifte over 2009 gedaan naar een belastbaar inkomen van € 24.892. In deze aangifte heeft zij onder meer een aftrek kosten levensonderhoud voor kinderen jonger dan 30 jaar van € 2.800 in aanmerking genomen alsmede een aftrek specifieke zorgkosten ten bedrage van € 175.
In de aanslagregelende fase is de aftrek van kosten levensonderhoud kinderen en de aftrek specifieke zorgkosten zonder onderzoek verleend tot de in de aangifte geclaimde bedragen.
In bezwaar geeft eiseres aan recht te hebben op een hoger bedrag aan aftrek kosten levensonderhoud kinderen en aan specifieke zorgkosten.”
Nu tegen deze feiten in hoger beroep geen bezwaren zijn aangevoerd, zal ook het Hof van de door de rechtbank vastgestelde feiten uitgaan. Hieraan voegt het Hof nog de volgende feiten toe.
Bij ambtshalve genomen beschikking van 2 mei 2014 heeft de inspecteur de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 26.618.
Bij schriftelijke mededeling van 7 mei 2014 heeft de Belastingdienst belanghebbende in kennis gesteld van een vermindering van het openstaande bedrag van de aanslag met € 1.809 en het op basis daarvan nieuw vastgestelde bedrag aan verschuldigde belasting van € 781.
3 Geschil in hoger beroep
Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil of de aanslag naar het juiste bedrag is vastgesteld. Daarbij zijn de volgende elementen in geschil.
De heffing over de in 2009 door belanghebbende genoten uitkering op grond van de Wet uitkering vervolgingsslachtoffers 1940 – 1945 (Wuv).
De aftrek voor kosten van levensonderhoud van kinderen jonger dan 30 jaar, met name ter zake van [dochter 1] (hierna: [dochter 1]).
De aftrek voor specifieke zorgkosten.
De aftrek van kosten voor alimentatie.
De aftrek van kosten voor het behoud van de Wuv-uitkering.