Gerechtshof Amsterdam, 23-04-2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:2089, 14/00462
Gerechtshof Amsterdam, 23-04-2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:2089, 14/00462
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 23 april 2015
- Datum publicatie
- 10 juni 2015
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2015:2089
- Zaaknummer
- 14/00462
- Relevante informatie
- Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 31-01-2024] art. 223
Inhoudsindicatie
Forensenbelasting. Niet aannemelijk geworden dat Z in 2009 (reeds) de plaats is geworden waar zich het zwaartepunt van belanghebbendes persoonlijke leven bevond.
Uitspraak
kenmerk 14/00462
23 april 2015
uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z], belanghebbende,
tegen de uitspraak van 10 juni 2014 in de zaak met kenmerk AWB 13/819 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Bergen, de heffingsambtenaar,
gemachtigde: mr. R.H. Wiegeraad (Wiegeraad De Cloe) te Vleuten.
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 30 november 2012 aan belanghebbende voor het jaar 2009 ter zake van de woning aan de [adres] te [Z] een aanslag opgelegd in de forensenbelasting van € 827,20.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak, gedagtekend 29 maart 2013, de aanslag gehandhaafd.
Bij uitspraak van 10 juni 2014 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 10 juli 2014. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 maart 2015. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 2. Feiten
De rechtbank heeft in haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin – evenals in het onder 4.1 opgenomen citaat uit de uitspraak van de rechtbank – aangeduid als ‘eiser’, de heffingsambtenaar als ‘verweerder’:
“Eiser is eigenaar van een appartement voor senioren in serviceflatcentrum [serviceflatcentrum]. Eiser is in mei 2009 als penningmeester toegetreden tot het bestuur van de vereniging van eigenaren van [serviceflatcentrum] (hierna: de VvE). Eiser is gepensioneerd maar nog werkzaam als ZZP-er (“[onderneming]”). Als ZZP-er ondersteunt eiser in 2009 onder andere de administratie van de VvE.De echtgenote van eiser werkt in [Q] en verblijft doordeweeks in de woning te [P]. In het weekend verblijft ze bij eiser in de woning te [Z]. Eiser verblijft doordeweeks (gemiddeld) voor drie dagen bij zijn echtgenote in de woning te [P]. Eiser verblijft in 2009 voor 216 dagen in de woning te [Z].”
Nu partijen tegen de door de rechtbank vastgestelde feiten geen bezwaren hebben aangevoerd, zal ook het Hof van die feiten uitgaan. Hieraan voegt het Hof nog de volgende feiten toe.
Belanghebbende is, na in 2006 te zijn gepensioneerd, als zzp’er financieel-adminis-tratieve werkzaamheden gaan verrichten. In dat kader verrichtte belanghebbende in 2009 werkzaamheden in onder meer [Z], ten behoeve van (de Vereniging van Eigenaren (VvE) van serviceflatcentrum) [serviceflatcentrum], en in [R], [P] en [S]. Belanghebbende is in 2008 toegetreden tot de financiële commissie van de VvE serviceflatcentrum [serviceflatcentrum].
3 Geschil in hoger beroep
Evenals bij de rechtbank is bij het Hof uitsluitend in geschil of belanghebbende in 2009 hoofdverblijf had in de gemeente Bergen.