Gerechtshof Amsterdam, 28-05-2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:2112, 14/00784
Gerechtshof Amsterdam, 28-05-2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:2112, 14/00784
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 28 mei 2015
- Datum publicatie
- 10 juni 2015
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2015:2112
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNHO:2014:8609, Bekrachtiging/bevestiging
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2016:701, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 14/00784
Inhoudsindicatie
Belanghebbende is piloot voor een in het VK gevestigde luchtvaartmaatschappij. Belanghebbende is in Frankrijk gestationeerd en woont in Nederland.
De rechtbank oordeelde dat het inkomen terecht ter heffing aan Nederland is toegewezen en dat een dynamische verdragsinterpretatie niet aan de orde is.
Het Hof is van oordeel dat de rechtbank op goede gronden de juiste beslissing heeft genomen. Voorts is geen sprake van een belemmering vij de uitoefening van de verkeersvrijheden.
Uitspraak
kenmerk 14/00784
28 mei 2015
uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z], belanghebbende,
gemachtigde: mr. M.W.F.G. Vervoort (thans: Team Vervoort) te Haarlem,
tegen de uitspraak van 12 september 2014 in de zaak met kenmerk AWB 13/4999 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Den Haag, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
Voor het verloop van het geding tot aan de uitspraak van de rechtbank van 12 september 2014 verwijst het Hof naar hetgeen in die uitspraak in onderdeel 1 is opgenomen.
Bij haar uitspraak heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 21 oktober 2014. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 mei 2015. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft in de onderdelen 2.1. tot en met 2.4 van haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld (belanghebbende wordt daarin, evenals in de later in deze uitspraak geciteerde overwegingen van de rechtbank, aangeduid als ‘eiser’, de inspecteur als ‘verweerder’):
“2.1. Eiser is woonachtig in Nederland.
Eiser is als piloot werkzaam voor [C], een Britse luchtvaartmaatschappij waarvan de werkelijke leiding zich in het Verenigd Koninkrijk (VK) bevindt.
Eiser is tot 26 februari 2009 gestationeerd in Londen (VK) en vanaf 27 februari 2009 gestationeerd op het vliegveld [B] te [Q] in Frankrijk.
Eiser heeft gedurende de periode in Frankrijk een arbeidsinkomen genoten van € 81.284. Voor het inkomen dat is genoten in de periode in het VK ten bedrage van € 5.057, is een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting verleend.”
Nu tegen de feitenvaststelling door de rechtbank, als hiervoor vermeld, door partijen geen bezwaren zijn ingebracht, gaat het Hof ook van die feiten uit.
3 Geschil in hoger beroep
Evenals bij de rechtbank is bij het Hof primair in geschil of het in Frankrijk genoten arbeidsinkomen van belanghebbende ingevolge de Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Franse Republiek tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, Trb. 1973, 83 (hierna: het Verdrag), op grond van artikel 15, derde lid, van het Verdrag (uitsluitend) aan Nederland ter heffing is toegewezen, zoals de inspecteur voorstaat.
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend; volgens hem is artikel 15 lid 3 van het Verdrag niet van toepassing en is op grond van de eerste twee leden van artikel 15 uitsluitend Frankrijk bevoegd over het ‘Franse’ arbeidsinkomen te heffen. De onderhavige aanslag moet in zijn visie worden verminderd tot nihil omdat door Nederland als woonstaat voor 100% van het ‘Franse’ inkomen een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting moet worden verleend.
In hun subsidiaire standpunten zijn partijen het in hoger beroep erover eens dat het heffingsrecht ter zake van het ‘Franse’ inkomen op grond van artikel 15, eerste lid, van het Verdrag deels (voor 65% van het arbeidsinkomen) aan Frankrijk en deels (voor 35% daarvan) aan Nederland toekomt. Het ‘Franse’ inkomen ter zake waarvan een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting moet worden verleend bedraagt alsdan € 52.501.
Voor de standpunten van partijen overigens verwijst het Hof naar de stukken van het geding, alsmede het verhandelde ter zitting.