Gerechtshof Amsterdam, 13-05-2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:2282, 13/00633, 13/00634 en 13/00635
Gerechtshof Amsterdam, 13-05-2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:2282, 13/00633, 13/00634 en 13/00635
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 13 mei 2015
- Datum publicatie
- 17 juni 2015
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2015:2282
- Zaaknummer
- 13/00633, 13/00634 en 13/00635
Inhoudsindicatie
Belanghebbende slaagt niet in het zware bewijs dat de auto voor niet meer dan 500 km op jaarbasis voor privédoeleinden is gebruikt
Uitspraak
kenmerk 13/00633 t/m 13/00635
13 mei 2015
uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V. te [Z], belanghebbende,
Gemachtigde: mr. D.J. Dresden (DFLS Legal & Tax) te Amsterdam,
tegen
de uitspraak van 17 september 2013 in de zaken met kenmerk AWB 13/615, 13/1603 en 13/1604 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 13 december 2011 aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006 een naheffingsaanslag loonheffingen (LB/PVV) opgelegd ten bedrage van € 38.857. Bij gelijktijdig genomen beschikkingen heeft hij € 7.269 heffingsrente in rekening gebracht en een vergrijpboete van € 19.428 opgelegd.
De inspecteur heeft met dagtekening 28 november 2012 aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007 een naheffingsaanslag loonheffingen (LB/PVV) opgelegd ten bedrage van € 12.072. Bij gelijktijdig genomen beschikkingen heeft hij € 1.936 heffingsrente in rekening gebracht en een vergrijpboete van € 6.036 opgelegd.
De inspecteur heeft met dagtekening 11 december 2012 aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007 een nadere naheffingsaanslag loonheffingen (LB/PVV) opgelegd ten bedrage van € 6.579. Bij gelijktijdig genomen beschikkingen heeft hij € 1.055 heffingsrente in rekening gebracht en een vergrijpboete van € 3.289 opgelegd.
Bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 18 december 2012, heeft de inspecteur de in 1.1.1 vermelde naheffingsaanslag verminderd tot € 17.097, de heffingsrente verminderd tot € 3.198 en de boete verminderd tot € 8.548.
Bij in één geschrift opgenomen uitspraken op bezwaar, gedagtekend 27 februari 2013, heeft de inspecteur de in 1.1.2 en 1.1.3 vermelde belastingaanslagen en beschikkingen gehandhaafd.
Bij uitspraak van 17 september 2013 heeft de rechtbank de door belanghebbende tegen de in 1.2.1 en 1.2.2 vermelde uitspraken op bezwaar ingestelde beroepen gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de naheffingsaanslagen en beschikkingen heffingsrente zoals deze na bezwaar waren vastgesteld gehandhaafd, de boete voor het tijdvak 2006 verminderd tot € 4.274 en de boetes voor het tijdvak 2007 verminderd tot achtereenvolgens € 3.018 en € 1.644, met nevenbeslissingen als in die uitspraak vermeld.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 24 oktober 2013, aangevuld bij brief van 21 november 2013. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Op 19 maart 2015 zijn nadere stukken ontvangen van belanghebbende.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 april 2015. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft in de onderdelen 2.1 tot en met 2.3 van haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin aangeduid als ‘eiseres’, de inspecteur als ‘verweerder’.
“2.1. Eiseres is een financiële holding met beheersactiviteiten en pensioenbeheer. De directeur-grootaandeelhouder is de heer [Y].
Eiseres heeft in ieder geval in de jaren 2006 en 2007 aan de heer [Y] een personenauto, te weten een [AUTOMERK] met kenteken [12-12-12] ter beschikking gesteld.
Verweerder heeft op 16 september 2011 een boekenonderzoek bij eiseres ingesteld, naar de aanvaardbaarheid van de aangiften lb/pvv met betrekking tot de regeling privégebruik auto met kenteken [12-12-12] over het tijdvak 1 januari 2006 tot en met 31 december 2010. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 21 maart 2012.”
2.2.!. Nu tegen deze feitenvaststelling geen bezwaren zijn geuit, zal ook het Hof van die feiten uitgaan.
In aanvulling hierop stelt het Hof de navolgende feiten vast.
Tijdens de zitting in hoger beroep is door [Y] (directeur van belanghebbende), door [A] (werkneemster van belanghebbende) en namens de inspecteur onder meer het volgende verklaard:
“[Y]:
Ik heb de omrijkilometers uit eigen goedheid uit de telling gehaald, juist om te voorkomen dat er heibel ontstaat over het zakelijke karakter. Ook al worden die omrijkilometers opgeteld en als privé aangemerkt, dan nog is het privégebruik minder dan 500 km. Nu heb ik eigenlijk mijn eigen graf gegraven.
Ik schreef één regel voor de rit naar mijn kantoor in [P] en ’s avonds weer terug; het feitelijk aantal gereden kilometers verandert niet als je dit op twee regels schrijft.
U vraagt mij naar een reactie op de kritiek van de inspecteur dat soms de tijdens een hele week gereden kilometers in één regel zijn verwerkt in de rittenregistratie.
Dan wijs ik bijvoorbeeld op de week waarin ik dagelijks van [Q] naar het [B-STRAAT 1] in [P] heb gereden, tussen 24 en 26 augustus 2006. Ook daarvoor geldt: de gereden afstand verandert niet als je voor elke dag een aparte regel zou nemen.
U vraagt mij naar de andere voorbeelden in de registratie waarop ritten over meer dagen in één regel zijn vermeld, bijvoorbeeld [Q] - [P] en [Q]-[R]. Het gaat hier om [BIJEENKOMSTEN] met [VEEL]mensen. Dan is er echt geen tijd meer om privébezoekjes af te leggen. Ik schrijf die kilometers in één keer op.
Iedereen weet dat de Coentunnel tijdens de spits een hel is. Ik rij standaard over de ring Noord, ’s ochtends vroeg zeker, ’s avonds en in het weekeinde is dat anders.
De inspecteur rekent volgens de werktijden van 9 tot 5 gedurende de doordeweekse werkdagen. Maar mijn werk is 24 uur 7 dagen in de week. Bij het zoeken naar een parkeerplek ben je ook zo een paar kilometer kwijt, dat heb ik gecheckt. Ik heb dat niet telkens specifiek opgeschreven. Zo is het onmogelijk om nog een auto te hebben.
U vraagt mij naar het boekje waarin ik mijn rittenadministratie bijhield. Ik weet niet waar die boekjes zijn. Maar ik gaf de bladen aan mevrouw [A]. Het zijn gewoon van die Bruna-kantoorboekjes. Mevrouw [A] weet precies waar ik naar toe ga; in de boekjes staan de basisgegevens waar zij van uitgaat en die heeft zij overgenomen in een excelsheet.
[A]:
In de administratie zijn de regels waar privé staat ook echte privé kilometers. In een later stadium, bij het opstellen van de aangevulde rittenregistratie die ook bij de processtukken zit, zijn bepaalde omrijkilometers alsnog als privékilometers aangemerkt. U vraagt of alle omrijkilometers toen alsnog als privékilometers zijn aangemerkt, zoals de heer [Y] zojuist stelde. Nee, dat is niet het geval.
De heer [Y] geeft mij iedere week bladen uit het boekje waarin hij zijn ritten bijhoudt.
De gegevens op die bladen neem ik op in een excelsheet. Op zo’n blad staat bijvoorbeeld op regel 1, de datum, de plaats waarheen hij is gereden en het aantal gereden kilometers; zoals [Q] – [P] retour en het aantal kilometers.
De inspecteur:
(…) U vraagt mij naar wat belanghebbende had moeten doen bij bijvoorbeeld de op het filmpje getoonde rit van de [C-STRAAT 1] in [Q] naar [D-STRAAT 1] om een kilometerregistratie aan te leggen die aan de gestelde eisen voldoet. Ik antwoord daarop dat als sprake is van ritten op locatie dat zou moeten worden aangetoond. De heer [Y] had dus de rit tot aan [D-STRAAT 1] als afzonderlijke rit moeten registreren en vervolgens afzonderlijk moeten bijhouden, aan de hand van de kilometerteller, hoeveel kilometer op het [LOKATIES] is rondgereden. Dus aparte regels in de kilometerregistratie voor [C-STRAAT 1]-[D-STRAAT 1], de kilometers op het [LOKATIES] in [D] en [D-STRAAT 1]-[C-STRAAT 1].”
3 Geschil in hoger beroep
Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil of de inspecteur terecht een bijtelling wegens privégebruik auto heeft toegepast, en of hij terecht en tot juiste bedragen boetes heeft opgelegd. In hoger beroep is – als zodanig – niet meer in geschil dat de inspecteur bevoegd was de door hem vastgestelde materiële belastingschuld over het tijdvak 1 januari tot en met 31 december 2007 te formaliseren door het opleggen van een nadere naheffingsaanslag nadat hem was gebleken dat de eerste naheffingsaanslag over dat tijdvak tot een te laag bedrag was opgelegd.