Gerechtshof Amsterdam, 21-05-2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:2359, 13/00773
Gerechtshof Amsterdam, 21-05-2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:2359, 13/00773
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 21 mei 2015
- Datum publicatie
- 24 juni 2015
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2015:2359
- Zaaknummer
- 13/00773
Inhoudsindicatie
Art. 6.14 lid 1 onder c van de Wet IB 2001 sluit uitdrukkelijk de aftrek van uitgaven voor levensonderhoud van een kind uit voor zover het kind recht heeft op een prestatiebeurs ingevolge de Wet Studiefinanciering 2000. De bijzondere situatie van belanghebbende (dyslectische kinderen) doet daar niet aan af
Uitspraak
kenmerk 13/00773
21 mei 2015
uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z], belanghebbende,
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 13/498 van de rechtbank Noord-Holland in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Amsterdam, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 25 juli 2012 over het jaar 2009 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit woning en werk van € 23.220. Bij afzonderlijke beschikking is € 136 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Belanghebbende heeft een bezwaarschrift ingediend tegen de aanslag. Bij uitspraak van 7 december 2012 heeft de inspecteur het bezwaar afgewezen.
Bij uitspraak van 1 november 2013 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Het tegen de uitspraak van de rechtbank ingestelde hoger beroep van belanghebbende is bij het Hof ingekomen op 16 december 2013, aangevuld bij brief ingekomen bij het Hof op 24 december 2013. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 april 2015. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft in de onderdelen 2.1 tot en met 2.4. van haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin aangeduid als ‘eiser’, de inspecteur als ‘verweerder’ (evenals in de overige hierna te citeren onderdelen van de uitspraak van de rechtbank).
“2.1. Eiser is geboren in 1958 en gehuwd met[X-Y] Zij hebben vier kinderen: [KIND 1] geboren op 16 januari 1986, [KIND 2], geboren op 15 juni 1988, [KIND 3], geboren op 15 september 1990 en [KIND 4] geboren op 10 mei 1993.
[KIND 1] heeft tot en met 31 augustus 2009 studiefinanciering (prestatiebeurs) genoten. [KIND 2] en [KIND 3] hebben het gehele jaar 2009 een prestatiebeurs genoten.
Eiser heeft op 31 maart 2011 aangifte ib/pvv 2009 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 23.220. Eiser heeft in deze aangifte onder meer een bedrag van € 6.300 aan kosten levensonderhoud voor kinderen jonger dan 30 jaar in aftrek gebracht. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
1e kwartaal |
2e kwartaal |
3e kwartaal |
4e kwartaal |
totaal |
|
[KIND 1]. |
350 |
350 |
700 |
700 |
2.100 |
[KIND 2] |
700 |
700 |
700 |
700 |
2.800 |
[KIND 3] |
350 |
350 |
350 |
350 |
1.400 |
Verweerder heeft de aftrek beperkt tot € 1.750 (1 kwartaal ad € 700 voor [KIND 1] en 3 kwartalen ad € 350 voor [KIND 3]).”
Over deze vaststelling van de feiten bestaat geen geschil, zodat ook het Hof daarvan zal uitgaan.
3 Geschil in hoger beroep
In hoger beroep is evenals bij de rechtbank in geschil voor welk bedrag recht bestaat op aftrek van kosten voor levensonderhoud van kinderen jonger dan 30 jaar.
Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken. Voor hetgeen partijen ter zitting hebben aangevoerd, wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting.