Gerechtshof Amsterdam, 21-01-2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:240, 13/00687
Gerechtshof Amsterdam, 21-01-2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:240, 13/00687
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 21 januari 2015
- Datum publicatie
- 4 februari 2015
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2015:240
- Zaaknummer
- 13/00687
Inhoudsindicatie
Op de verkrijging krachtens erfrecht van box-3 vermogen is de bedrijfsopvolgingsfaciliteit als bedoeld in hoofdstuk IIIA van de Successiewet 1956 niet van toepassing. Geen strijd met het discriminatieverbod.
Uitspraak
kenmerk 13/00687
21 januari 2015
eerste meervoudige belastingkamer
van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep van
gemachtigde mr. F. Roet B. Ec. (Stichting Meldpunt Collectief Onrecht) te Heerhugowaard,
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 12/5340 van de rechtbank Noord-Holland, (hierna: de rechtbank) van 30 september 2013, in het geding tussen
belanghebbende
en
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 januari 2015. Van het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal is een afschrift aan dit proces-verbaal gehecht.
Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Gronden
1. Belanghebbende betoogt dat het in strijd is met het gelijkheidsbeginsel indien de bedrijfsopvolgingsfaciliteit als bedoeld in hoofdstuk IIIA van de Successiewet 1956 alleen van toepassing is op de verkrijging van ondernemingsvermogen en niet op het vermogen dat zij heeft verkregen. Dit met name omdat niet per onderneming wordt bekeken of er sprake is van liquiditeitsproblemen.
2. Dit betoog faalt gelet op de arresten van de Hoge Raad van 22 november 2013, onder meer nr. 13/01622, ECLI:NL:HR:2013:1211, r.o 3.3.12. Het Hof merkt nog op dat het Europees Hof voor de Rechten van de Mens op 27 mei 2014, nr. 18485/14, de klacht tegen genoemde arresten van 22 november 2013 niet-ontvankelijk heeft verklaard.
3. Belanghebbendes beroep op de meerderheidsregel verwerpt het Hof eveneens. De meerderheidsregel betreft de toepassing van het gelijkheidsbeginsel als beginsel van behoorlijk bestuur en niet de toepassing van dat beginsel als beginsel van behoorlijke wetgeving. Bij de beantwoording van de vraag of de wettelijke regeling van de bedrijfsopvolgingsfaciliteit de toets aan het (verdragsrechtelijke) gelijkheidsbeginsel kan doorstaan, speelt de meerderheidsregel geen rol.
4. Over klachten die zich richten tegen de wettelijke regeling als zodanig kan het Hof zich niet uitlaten, nu de rechter niet bevoegd is de innerlijke waarde en billijkheid der wet te beoordelen. Zulks volgt uit artikel 11 van de Wet van 15 mei 1829, houdende algemeene bepalingen der wetgeving van het Koningrijk.
Slotsom
5. Het vorengaande voert tot de slotsom dat het hoger beroep ongegrond is.
6. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De mondelinge uitspraak is gedaan op 21 januari 2015 door mrs. A.P.M. van Rijn, voorzitter, G.J. van Leijenhorst en B.F.A. van Huijgevoort, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. E.G. van der Laan als griffier.
Hiervan is dit proces-verbaal opgemaakt, ondertekend door de voorzitter en de griffier.
De beslissing is op de datum van de mondelinge uitspraak in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.