Gerechtshof Amsterdam, 30-06-2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:2629, 14/00369
Gerechtshof Amsterdam, 30-06-2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:2629, 14/00369
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 30 juni 2015
- Datum publicatie
- 2 juli 2015
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2015:2629
- Zaaknummer
- 14/00369
- Relevante informatie
- Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-08-2024] art. 6:7, Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-08-2024] art. 6:9, Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-08-2024] art. 6:11, Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-08-2024] art. 6:24, Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-08-2024] art. 3:41, Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 22j
Inhoudsindicatie
Hoger beroep ontvankelijk: de uitspraak van de rechtbank had in ieder geval naar de curator dienen te worden verzonden.
Bezwaar ontvankelijk: vermoeden van ontvangst aanslagbiljet is ontzenuwd. Geen (nader) bewijs van de inspecteur.
De zaak wordt teruggewezen naar de inspecteur.
Uitspraak
Kenmerk 14/00369
30 juni 2015
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X BV], gevestigd te [Z], belanghebbende,
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 13/2544 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 25 november 2011 aan belanghebbende voor het tijdvak 1 januari 2006 tot en met 31 december 2009 een naheffingsaanslag opgelegd in de omzetbelasting tot een bedrag van € 1.048.143.
Na tegen de hiervoor gemelde naheffingsaanslag gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 11 mei 2013, het bezwaar wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard en de naheffingsaanslag gehandhaafd.
Bij uitspraak van 27 februari 2014 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak is door belanghebbende bij een aan de rechtbank gezonden faxbericht van 17 april 2014 hoger beroep ingesteld. Op de voet van het bepaalde in artikel 6:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is het hoger beroepschrift doorgezonden naar het Hof. Het hoger beroep is aangevuld bij brief van 19 juni 2014. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juni 2015. Van de zijde van belanghebbende, die voor de zitting is uitgenodigd bij aangetekende brief met dagtekening 23 maart 2015 verzonden naar het adres van haar curator ([Y], [A-straat 1], [1234 AA] te [Z]), is niemand verschenen. Blijkens gegevens van PostNL (‘Track & Trace’) is de brief op 24 maart 2015 afgeleverd op het adres van de curator en is voor de ontvangst getekend. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
“Eiseres exploiteert op 10 vestigingen onder de naam [A] een seksinrichting waar de gelegenheid wordt geboden om tegen vergoeding seksuele diensten af te nemen. De meeste vestigingen staan bekend als seksclub. Twee vestigingen staan bekend als privéhuis en één vestiging als een erotische massagesalon. Eiseres verkoopt binnen de seksinrichtingen ook drankjes. [B] is bestuurder van eiseres.
Op 19 november 2006 en 14 april 2007 heeft verweerder bedrijfsbezoeken afgelegd. Van deze bezoeken is een verslag opgemaakt dat aan eiseres is verzonden.
Op 1 juli 2011 is een rapport opgemaakt naar aanleiding van een controle van de aangiften omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2006 tot en met 31 december 2009. Eiseres is in de gelegenheid gesteld te reageren op de bevindingen van het onderzoek zoals deze zijn neergelegd in het controlerapport.
In een brief van 13 februari 2009 van de toenmalige gemachtigde van eiseres aan verweerder staat, voor zover van belang, het volgende:
“Tenslotte vraag ik uw aandacht voor het volgende. [B] heeft mij verzocht u te attenderen op het feit dat hij zijn (fiscale) belangen door mij laat behartigen en dat hij graag ziet dat alle contacten via mij verlopen. Hij is een paar keer rechtstreeks door u benaderd en heeft dat niet op prijs gesteld. Om die reden verzoek ik u uitdrukkelijk gehoor te geven aan de wens van [B].”
Bij brief van 31 oktober 2011 heeft verweerder aangekondigd dat vermoedelijk op 25 november 2011 een naheffingsaanslag zal worden opgelegd.”
Het Hof gaat van dezelfde feiten uit.
3 Geschil in hoger beroep
In hoger beroep is in geschil het antwoord op de vraag of belanghebbende terecht niet-ontvankelijk is verklaard in haar bezwaar en, zo die vraag ontkennend moet worden beantwoord, of de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.