Gerechtshof Amsterdam, 04-06-2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:3013, 14/00331
Gerechtshof Amsterdam, 04-06-2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:3013, 14/00331
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 4 juni 2015
- Datum publicatie
- 29 juli 2015
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2015:3013
- Zaaknummer
- 14/00331
Inhoudsindicatie
Ontvankelijkheid bezwaarschrift. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij tijdig, binnen de bezwaartermijn een bezwaarschrift heeft ingediend.
Uitspraak
kenmerk 14/00331
4 juni 2015
uitspraak van de derde enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] , belanghebbende,
tegen de uitspraak van 15 april 2014 in de zaak met kenmerk AMS 13/6878 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, de heffingsambtenaar.
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking, gedagtekend 28 februari 2013, de waarde van de woning van belanghebbende op de waardepeildatum 1 januari 2012 voor het kalenderjaar 2013 vastgesteld.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 7 november 2013 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Het tegen deze uitspraak ingestelde beroep heeft de rechtbank ongegrond verklaard.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 29 april 2014. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Op 4 en 9 maart 2015 zijn nadere stukken ontvangen van belanghebbende. Deze zijn in afschrift verstrekt aan de heffingsambtenaar.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 april 2015. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Geschil en beoordeling
Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil of belanghebbende terecht niet-ontvankelijk is in zijn bezwaar.
De rechtbank heeft omtrent het geschil als volgt geoordeeld:
“1. In artikel 22j, aanhef en onderdeel a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is - voor zover hier van belang - bepaald dat de termijn voor het instellen van bezwaar in afwijking van artikel 6:8 Algemene wet bestuursrecht (Awb) aanvangt met ingang van de dag na die van dagtekening van een voor bezwaar vatbare beschikking, tenzij de dag van dagtekening gelegen is voor de dag van bekendmaking. Artikel 6:7 Awb bepaalt dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt.
2. Het primaire besluit tot onder meer de vaststelling van de waarde van het pand [adres] te [Z] is gedagtekend 28 februari 2013. Eiser heeft de ontvangst van het besluit niet betwist. Daarom is de bezwaartermijn begonnen op 1 maart 2013 en geëindigd op 11 april 2013.
3. Het bezwaar van eiser is op 5 november 2013 door verweerder ontvangen. Dat is niet binnen de hier voor vermelde termijn.
4. Op grond van artikel 6:11 Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
5. Door eiser is in dit verband aangevoerd dat hij in het jaar 2013 119 dagen in het buitenland heeft verbleven. Dit is echter geen omstandigheid die de conclusie dat hij niet in verzuim is geweest rechtvaardigt. Van degene die voor langere tijd in het buitenland verblijft mag worden verwacht dat hij zijn zaken in Nederland tijdens zijn afwezigheid op adequate wijze door een derde laat behartigen. De gevolgen van het feit dat eiser heeft verzuimd in een toereikende vorm van zaakwaarneming te voorzien komen voor zijn risico.
6. Verweerder heeft het bezwaar daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard.”
Ter zitting van het Hof heeft de heffingsambtenaar kopieën van de primaire beschikking alsmede het bezwaarschrift van oktober 2013 overgelegd. Het Hof heeft geen reden om aan te nemen dat de primaire beschikking pas na de datum van dagtekening is verzonden. Dit betekent dat de bezwaartermijn is aangevangen op 1 maart 2013. De laatste dag waarbinnen tijdig bezwaar gemaakt kon worden was 11 april 2013.
Van belanghebbende is bij de Dienst Belastingen van de Gemeente Amsterdam een bezwaarschrift binnengekomen op 5 november 2013. Dit is buiten de in 2.3 genoemde bezwaartermijn.
Belanghebbende heeft gesteld dat hij reeds eerder een bezwaarschrift heeft ingediend. De heffingsambtenaar heeft daarentegen gesteld dat hem geen eerder bezwaarschrift inzake de aanslag bekend is dan het bezwaarschrift dat ter zitting is overgelegd.
Belanghebbende heeft niet, ook niet desgevraagd ter zitting, kunnen aangeven wanneer hij het door hem gestelde eerdere bezwaarschrift heeft ingediend bij of verzonden heeft naar de heffingsambtenaar. Ook heeft hij geen (kopie van dit) bezwaarschrift kunnen tonen of overleggen.
Het Hof is van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij tijdig, binnen de bezwaartermijn een bezwaarschrift heeft ingediend. De stelling van belanghebbende dat hij tijdig, althans eerder dan het hiervoor vermelde bezwaarschrift van oktober 2013 in bezwaar is gegaan, wordt daarom verworpen. Het hoger beroep is ongegrond.
Van een verschoonbare termijnoverschrijding is evenmin gebleken. In dit verband verenigt het Hof zich met de overweging van de rechtbank als opgenomen in onderdeel 5 van haar uitspraak en maakt het deze tot de zijne.
Slotsom
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.
5 Kosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.