Gerechtshof Amsterdam, 13-05-2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:3226, 14/00176
Gerechtshof Amsterdam, 13-05-2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:3226, 14/00176
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 13 mei 2015
- Datum publicatie
- 5 augustus 2015
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2015:3226
- Zaaknummer
- 14/00176
Inhoudsindicatie
Belanghebbende stelt dat ter zake van het overlijden van erflater op 6 september 2011 uitgegaan moet worden van de WOZ waarde van € 200.000 zoals deze voor het kalenderjaar 2012 (waardepeildatum 1 januari 2011) is vastgesteld na een uitspraak van de rechtbank. Voor het jaar 2011 is niet tijdig bezwaar gemaakt tegen de WOZ waarde (waardepeildatum 1januari 2010) van € 232.000. Het hof is van oordeel dat aangesloten moet worden bij de WOZ waarde voor het kalenderjaar 2011 en verklaart het beroep ongegrond.
Uitspraak
locatie Arnhem
kenmerk 14/00176
13 mei 2015
uitspraak van de meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] , te [Z] , belanghebbende,
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 13/3169 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst Utrecht-Gooi/kantoor Utrecht,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 19 maart 2013 aan belanghebbende een aanslag erfbelasting opgelegd voor een belaste verkrijging in het jaar 2011 ter grootte van € 59.837 en een te betalen bedrag aan erfbelasting van € 5.983.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 29 mei 2013, de aanslag gehandhaafd.
Bij uitspraak van 6 februari 2014, heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 18 maart 2014, aangevuld bij brief van 16 april 2014. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Op 23 maart 2015 zijn nadere stukken ontvangen van belanghebbende. Deze zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 april 2015. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft in de onderdelen 2.1. tot en met 2.4. van haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin aangeduid als ‘eiseres’, de inspecteur als ‘verweerder’.
Op 6 september 2011 is [A] (hierna: erflater) overleden. Erflater heeft eiseres bij testament tot enig erfgenaam benoemd.
Tot de nalatenschap behoort het woonhuis met aanhorigheden gelegen aan de [a-straat 1] te [B] (hierna: de woning). De WOZ-waarde van de woning bedraagt voor het kalenderjaar 2011 (waardepeildatum 1 januari 2010) € 232.000 en voor het kalenderjaar 2012 (waardepeildatum 1 januari 2011) als gevolg van een uitspraak van de rechtbank Amsterdam € 200.000.
De woning is in augustus 2012 verkocht voor € 190.000.
In de aangifte is als waarde van de woning € 190.000 vermeld.
3 Geschil in hoger beroep
Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil wat de waarde is van de woning voor de heffing van erfbelasting.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat hiervoor moet worden aangesloten bij de WOZ-waarde naar de waardepeildatum 1 januari 2011 van € 200.000.
De inspecteur stelt dat overeenkomstig de in 2011 luidende tekst van artikel 21, vijfde lid van de Successiewet 1956 (hierna: SW) de WOZ-waarde naar de waardepeildatum 1 januari 2010 van € 232.000 dient te worden gehanteerd.