Gerechtshof Amsterdam, 28-05-2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:3324, 14/00283
Gerechtshof Amsterdam, 28-05-2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:3324, 14/00283
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 28 mei 2015
- Datum publicatie
- 19 augustus 2015
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2015:3324
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNHO:2014:1979, Bekrachtiging/bevestiging
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2016:2557, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 14/00283
Inhoudsindicatie
Het Hof oordeelt dat niet aannemelijk is gemaakt dat de gemiddelde consument een profylactische werking aan fluoride houdende tandpasta en aan zonnebrandcrème toekent. Het Hof neemt hierbij in aanmerking dat de Inspectie voor de Volksgezondheid en het College ter beoordeling van geneesmiddelen geen reden heeft gezien om – ter bescherming van de consument – de producten als geneesmiddel te bestempelen. Voorts neemt het Hof in aanmerking dat beide producten ook een duidelijk cosmetisch, reinigend dan wel verzorgend element bevatten, en dat niet aannemelijk is dat niet het cosmetische, reinigende of verzorgende element maar juist het profylactische element voor de consument doorslaggevend is bij zijn aankoopbeslissing. Hierbij neemt het Hof in aanmerking dat er in - steeds - mindere mate zonneproducten zonder UV-filters op de markt zijn en dat aan circa 90% van de aangeboden tandpasta’s natriumfluoride is toegevoegd. Er is derhalve niet aan het aandieningscriterium voldaan. Voorts is niet gebleken dat de producten een werkzaam bestanddeel bevatten om fysiologische functies te herstellen, te verbeteren of te wijzigen; derhalve is evenmin aan het toedieningscriterium voldaan. Uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie EU volgt dat de nationale rechter dient te beoordelen of een product inwerkt op het menselijk lichaam, doch niet echt de stofwisseling beïnvloedt en dus eigenlijk niet de omstandigheden wijzigt waarin het functioneert. Naar het oordeel van het Hof is de werking van de producten niet zodanig dat kan worden gesproken van een geneesmiddel. Er is derhalve geen sprake van ‘therapeutische of profylactische eigenschappen met betrekking tot ziekten’, zodat de producten niet onder de definitie van geneesmiddel vallen. Het beroep op gelijke behandeling met het product mentholpoeder, dat valt onder post a.6 van tabel I bij de Wet OB (vgl. HR 18 april 2001, nr. 36.444, ECLI:NL:HR:2001:AB1110) faalt eveneens. Zonnebrandproducten en fluoridehoudende tandpasta’s zijn niet aan te merken als aan mentholpoeder gelijke producten. Evenmin slaagt het beroep op gelijke behandeling van de zonnebrandcrèmes met een product dat wel als geneesmiddel is geregistreerd en al tientallen jaren wordt vergoed vanuit de basisverzekering. De toepassing van het verlaagde tarief is niet gebaseerd op begunstigend beleid. Het niet toepassen van een verlaagd tarief op producten is evenmin in strijd met het neutraliteitsbeginsel.
Uitspraak
Kenmerk 14/00283
28 mei 2015
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V., C.S., te [Z] , belanghebbende,
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 12/2240 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende heeft over het tijdvak 1 april 2011 tot en met 30 juni 2011 € 16.971.368 omzetbelasting op aangifte voldaan.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen het op aangifte voldane bedrag. De inspecteur heeft bij uitspraak met dagtekening 6 april 2012 het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft bij uitspraak van 14 maart 2014 het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank, bij het Hof ingekomen op 23 april 2014. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 april 2015. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft in haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld, waarbij belanghebbende wordt aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’:
“2.1. Eiseres levert zonnebrandmiddelen, fluoridehoudende tandpasta’s en jeukstillende middelen bij insectenbeten/antimuggenmiddelen. Dit gebeurt met toepassing van het algemene omzetbelastingtarief.
De te betalen omzetbelasting volgens aangifte over het tweede kwartaal 2011 bedroeg € 16.971.368. Het hierin begrepen verschil tussen het algemene tarief en het verlaagde tarief voor de in geschil zijnde producten bedroeg voor:
Tandpasta € 9.651
Zonnebrandmiddelen € 22.017
Antimuggengel € 605
De zonnebrandmiddelen, fluoridehoudende tandpasta’s en de jeukstillende middelen zijn niet ingeschreven in het register in artikel 3, eerste lid, van de Geneesmiddelenwet (hierna: GMW).
De zonnebrandmiddelen bevatten de volgende teksten:
- overmatige blootstelling aan de zon is schadelijk voor de gezondheid;
- bescherm jonge kinderen extra goed tegen de zon;
- smeer de huid in voor het zonnen;
- breng het zonbeschermingsproduct meerdere keren aan om de bescherming te behouden;
- UVA en AVB bescherming.
De fluoridehoudende tandpasta’s bevatten de volgende teksten:
- de combinatie van fluoride en xylitol beschermt het kindergebit optimaal tegen gaatjes;
- poets twee keer per dag;
- gebruik voor kinderen van zes jaar of jonger niet meer tandpasta dan de grootte van een erwt;
- dit product bevat natriumfluoride;
- productspecificatie 11 PPMF.”
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan.
3 Geschil in hoger beroep
In hoger beroep is in geschil of belanghebbende ter zake van de levering van zonnebrandproducten en (natrium)fluoride bevattende tandpasta’s het verlaagde tarief van omzetbelasting kan toepassen.
De inspecteur bestrijdt de stellingen van belanghebbende en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
Voor de onderbouwing van de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de stukken van het geding en hetgeen partijen daaraan ter zitting hebben toegevoegd.