Home

Gerechtshof Amsterdam, 21-05-2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:3344, 13/00406

Gerechtshof Amsterdam, 21-05-2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:3344, 13/00406

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
21 mei 2015
Datum publicatie
26 augustus 2015
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2015:3344
Zaaknummer
13/00406
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 22e, Douanewet [Tekst geldig vanaf 01-08-2008] [Regeling ingetrokken per 2008-08-01] art. 48

Inhoudsindicatie

De minister heeft niet aannemelijk gemaakt dat het handelen van belanghebbende op ontduiking van de rechten bij invoer was gericht, zodat de verlengde mededelingstermijn van vijf jaar niet van toepassing is. De douaneschuld is door verjaring teniet gegaan.

Uitspraak

kenmerk 13/00406

21 mei 2015

uitspraak van de meervoudige douanekamer

op het hoger beroep van

[X] B.V. te [Z] , belanghebbende,

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 12/1992 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de minister van Economische Zaken, de minister.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De minister heeft met dagtekening 1 juli 2009 een uitnodiging tot betaling (hierna: UTB) uitgereikt voor een bedrag van € [bedrag] aan definitieve antidumpingrechten (ADR).

1.2.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de minister bij uitspraak, gedagtekend 6 april

2012, het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Bij uitspraak van 12 juni 2013 heeft de rechtbank het door belanghebbende

ingestelde beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 16 juli 2013. De minister heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 april 2015. Van het

verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft in haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin aangeduid als ‘eiseres’ en de minister als ‘verweerder’:

“2.1. Eiseres is opgericht op 16 juni 1989 en exploiteert een textielgroothandel. De handelsnamen van eiseres zijn [X] B.V. en [C] Volgens een uittreksel van de Kamer van Koophandel heeft eiseres vier gevolmachtigd directeuren, die allen alleen en zelfstandig bevoegd zijn. Dat zijn [A 1] , [B] , [D 1] en [E] (hierna: [E] ). [E] bezit 25% van de aandelen van eiseres. De overige directeuren bezitten ook elk 25% van de aandelen van eiseres.

2.2.

[Y] en [S] B.V. hebben in de periode van 13 juli 2004 tot en met 22 september 2005 namens eiseres 13 aangiften gedaan voor het brengen in het vrije verkeer van goederen die in die aangiften telkens zijn omschreven als “beddenlinnen bedrukt 50/50 polyester/katoen kategorie nr. 20”, “beddenlinnen van katoen bedrukt kategorie nr 20”, “beddenlinnen van katoen” en “beddenlinnen van katoen bedrukt”. In de aangiften is als land van oorsprong de Verenigde Arabische Emiraten (hierna: VAE) vermeld en de aangegeven taric-codes zijn 6302 22 90 19, 6302 21 00 89 en 6302 31 90 90. Bij alle aangiften is een certificaat van oorsprong overgelegd, inhoudende dat de aangegeven goederen in de VAE zijn geproduceerd. Een deel van de certificaten van oorsprong is blijkens het daarop geplaatste stempel afgegeven door de “Minis. Of Econ. & Plannings United Arab Emirates”.

2.3.

Eiseres heeft de goederen gekocht van [F] te [G] in de VAE (hierna: [F] ). [F] is een dochtermaatschappij van de in Pakistan gevestigde [H] (hierna: [H] ).

2.4.

In april/mei 2007 heeft het anti-fraude bureau van de Europese Commissie (OLAF) in samenwerking met de autoriteiten in de VAE een onderzoek uitgevoerd naar de geldigheid van de bij de aangiften ten invoer overgelegde certificaten van oorsprong. De conclusie van het missierapport van 13 mei 2007 is onder meer, dat de dertien hiervoor onder 2.2 genoemde certificaten van oorsprong weliswaar echt zijn, maar dat zij ten onrechte zijn afgegeven op basis van onjuiste en misleidende informatie die is overgelegd door de exporteurs van de goederen. In volume I van het missierapport staat onder paragraaf 3.1.1 het volgende vermeld:

3.1.1 [F]

The company [F] (herafter: [F] ) has been identified as exporter form more than 133 consignments of cotton bed linen sets to Ireland (88), Sweden (14), France (12), Netherlands (16) and Spain (1) declared as originating in the UAE from April 2004 to May 2006. The consignments were covered by 133 certificates of non-preferential UAE origin issued by the MoE in [G] . In addition and after the conduct of the mission, approximately another 80 consignments of [F] were identified by the United Kingdom and therefore they do not appear in the list of consignments related to [F] . The list of the aforementioned 133 consignments identified prior to the mission is attached in Annex2.

[F] is a general trading house established in [GAIFZ] ( [GAIFZ] ) and in [IAFZ] ( [IAFZ] ). [F] is specialized in trading, importing and distributing textiles products. [F] is a subsidiary of [H] , Pakistan, which is the [...] exporting company in textile products in Pakistan. See http://www. [H] .com

[H] in Pakistan exported bed linen directly to the Community customers until 2004. The Pakistani bed linen became too expensive after the imposition of the relevant anti-dumping duties in March 2004. Therefore, [F] decided to move production to the UAE to avoid the anti-dumping duties.

[F] then exported ready made bed linen to the Community which was ‘manufactured’ in the UAE from fabrics imported from [H] in Pakistan during the period where the high antidumping duty rate was applicable. The ‘manufacturing’ consisted of cutting, stitching, labelling and packing.

[F] in the UAE stopped supplying Community customers early 2006, at the time that the European Commission reduced the definitive anti-dumping duty from 13.1% to [tarief] % for [H] in Pakistan. Following EC Regulation No 695/2006, the Community customers came back to sourcing cotton bed linen directly from [H] in Pakistan.

[F] main customers from Ireland, Netherlands and Sweden visited the premises of [F] in the UAE and they were aware of the type of manufacturing carried out by [F] .

The manager of [F] in the UAE made a written statement to certify the information provided. In addition, [F] provided the Community team with customs import bills corresponding to the importation of fabrics and ready made bed linen from Pakistan into the UAE and customs export bills showing the re-exportation of bed linen from Pakistan to the Community. [F] provided also a list of their Community customers and other official documentation related to the company registration in the UAE. The written statement made from the [F] Manager is attached to the Agreed Minutes of the Mission annexed in this report.

In addition, the Community team visited the shipping agency [J] , (hereafter: [J] ) which appeared as agent in the customs import bills provided by [F] . [J] was requested to retrieve from their records and print out the bills of lading corresponding to eight [J] bills of lading shown in the documents received from [F] . These printed bills of lading show exports from [H] Pakistan to [F] of fabrics and/or sets of bed linen.

The five [F] Visit Reports, the customs import and export bills, other commercial documentation provided by [F] and the photographs taken are in Annexes 3 to 4. The [J] Visit Report and the eight bills of lading are in Annex 5.

Conclusions

[F] either ‘manufactured’ bed linen from fabrics originating in Pakistan, which does not confer the UAE origin on the goods, or re-exported bed linen imported into the UAE from Pakistan. Therefore, the bed linen exported by [F] has retained the Pakistani origin and, consequently, is liable to anti-dumping duty. The certificates issued by the MoE to [F] are invalid and therefore have been withdrawn by the MoE. The latter had acted in good faith when issuing the certificates of origin on the basis of incorrect and misleading documentation.”

2.5.

Op 22 december 2008 hebben medewerkers van de FIOD een overzichtsproces-verbaal opgemaakt. In dit proces-verbaal wordt gerelateerd dat een strafrechtelijk onderzoek is ingesteld naar de handelwijze van eiseres en haar directeuren [A 1] sr. en [D 1] jr. Als vermoedelijk strafbaar feit is vermeld dat op 16 aangiften ten invoer voor beddenlinnen opzettelijk een onjuiste oorsprong is aangegeven. Als gevolg hiervan is de betaling van antidumpingrecht ontlopen. Voorts is door het doen van onjuiste aangiften ten invoer artikel 62 van het Communautair Douane Wetboek (Verordening (EG) 2913/92, hierna CDW) overtreden. Dit is strafbaar gesteld in artikel 10.5 van de Algemene douanewet. Tot 1 augustus 2008 was dit strafbaar gesteld in artikel 48 van de Douanewet.

Bij bovengenoemd overzichtsproces-verbaal zijn de volgende bijlagen gevoegd:

- Ambtshandelingen (hierna: AH) 01 tot en met 34

- Verdachten-verhoren (hierna: V) 01/01 en 03/01

- Getuigen-verhoren (hierna: G) 01/01 en 02/01

- Bijlagen (hierna: D) 01 tot en met 60.

2.5.1.

Op bladzijde 0019 van het overzichtsproces-verbaal staat onder meer het volgende vermeld:

“ (…)

AH/02, AH/04, AH/15 en D/08

Door [K] , directeur van [F] -VAE en tevens lid van het managementteam van [H] -Pakistan, werd echter verklaard dat de importeurs uit de Europese Gemeenschap, waaronder [X] B.V., aan de [H] in Pakistan verzochten om een oplossing om zodoende de antidumpingheffingrechten uit Pakistan te kunnen vermijden. In overleg met deze importeurs werd besloten om het beddenlinnen via de VAE aan te leveren.

(…)”

2.5.2.

Tot de stukken van het geding behoren onder andere de volgende documenten:

- Bijlage D/35, een e-mail van [E] aan [A 1] . Daarin staat onder meer het volgende vermeld:

“ (…)

We can ship via Dubai but lead time for shipment will be 12 week ex Dubai.

(…)”

- Bijlage D/38, een e-mail van 1 september 2004 van [E] aan [D 1] . Daarin staat onder meer het volgende vermeld:

“(…)

I THINK THIS IS GOOD ORDER FROM [N] HOLLAND OF 10,000 SET. IT IS POSSIBLE WE CAN SHIP THIS FIRST WEEK JAN 2005 DIRECTLY FROM PAKISTAN INSTEAD OF SHIPPING THROUGH UAE? THERE IS ALREADY A LOT IN UAE TIL DEC.

(…)”

- Bijlage D/57, een Excell-spreadsheet met een overzicht van prijzen ‘100% cotton 40/40 130x70 sateen’. Daarin staat onder meer het volgende vermeld:

“(…)

NOTE these prices are from Pakistan to Rotterdam

If you want to ship from Pakistan to UAE then to Rotterdam please add 4% to these prices

(…)”

- Bijlage D/60, een e-mail van 29 januari 2005 van [A 1] een [L] met een cc aan [E] @ [H] .com en [D 1] @ [H] .nl. Daarin staat onder meer het volgende vermeld:

“(…)

[D 1] spoke tot Mr. [E] about import duty problem as all the running artical with post order companies can not be changed.

Mr. [E] agreed tot give us reduction of 8% on the process we are paying now for all the running things.

If you ship the goods from UAE 4% reduction will be given.

Best will be that you can reduce prices by 8% from Pakistan and give the same prices tot UAE and they add 4% on those prices.

What ever suit you please get this confirmation from Mr. [E] end make the invoices accordingly.

[A 1]

(…)”

2.5.3.

Ambtshandeling AH/02 is een proces-verbaal opgesteld op 4 februari 2008 door

[M] , rechercheur van de Belastingdienst /FIOD, aangewezen als buitengewoon opsporingsambtenaar voor alle strafbare feiten. Daarin staat onder meer het volgende vermeld:

“(…)

Ter aanvulling op deze visit reports en de verklaring van [K] , verklaar ik, verbalisant, het volgende:

Met betrekking tot het beddenlinnen bestemd voor [X] verklaarde de directeur van exporteur [F] ( [F] ), [K] , op 2 mei 2007 ten overstaan van de EU-delegatie, dat de importeurs uit de Europese Gemeenschap, waaronder [X] BV, vóór de totstandkoming van de antidumpingmaatregelen hun bedlinnen direct importeerden vanuit Pakistan, van de [F] .

Omdat het Pakistaanse bedlinnen te duur werd na de totstandkoming van de antidumpingmaatregelen, hadden de Europese importeurs, waaronder [X] , de [H] in Pakistan verzocht om een oplossing om zodoende de extra kosten, te weten de antidumpingheffing ad 13,1% op bedlinnen oorsprong Pakistan te kunnen vermijden.

Voorts verklaarde [K] , , dat in overleg met de betreffende importeurs, waaronder [X] , voor de oplossing werd gekozen via de VAE te worden beleverd.

(…)

Deswege zou ook Mr. [A 1] van [X] de productielocatie van [F] in de VAR hebben bezocht.

(…)

Mr. [K] verklaarde voorts, dat levering via de VAE vanaf 2006 niet meer noodzakelijk was en niet meer had plaatsgevonden, omdat toen de herziene (lagere) antidumpingrechten van bedlinnen oorsprong Pakistan van kracht werden en de Europese importeurs opnieuw rechtstreeks vanuit Pakistan werden beleverd.

(…)”

2.5.4.

Bijlage V.03/01 is een proces-verbaal van het horen van [D 1] op

12 december 2008. Daarin staat op pagina 3 van 15 onder meer het volgende vermeld:

“(…)

Ondanks dat ze 25% aandelen hebben, heeft [H] Pakistan geen invloed op de dagelijkse bedrijfsvoering maar ze hebben wel invloed op de grote strategische lijnen.

(…)”

2.2.

De hiervoor vermelde feiten zijn door partijen op zichzelf niet bestreden, zodat het Hof hier ook van zal uitgaan. Het Hof voegt hieraan het volgende toe.

2.3.

De in de UTB begrepen invoeraangiften zijn alle gedaan door douane-expediteurs op eigen naam en voor eigen rekening, in opdracht van belanghebbende en op basis van door belanghebbende verstrekte gegevens.

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep primair in geschil of de UTB terecht en op juiste gronden aan belanghebbende is uitgereikt. Partijen houdt met name verdeeld of belanghebbende terecht als schuldenaar is aangemerkt en, zo ja, of de boekingstermijn van vijf jaar van toepassing is.

3.2.

Subsidiair is in geschil of het antidumpingrecht 13,1% bedraagt, zoals de minister bepleit, dan wel [tarief] %, zoals belanghebbende voorstaat.

3.3.

Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken van het geding waaronder het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting.

4 De overwegingen van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 Beslissing