Gerechtshof Amsterdam, 30-04-2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:3414, 13/00561 en 13/00562
Gerechtshof Amsterdam, 30-04-2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:3414, 13/00561 en 13/00562
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 30 april 2015
- Datum publicatie
- 2 september 2015
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2015:3414
- Zaaknummer
- 13/00561 en 13/00562
Inhoudsindicatie
Douanewaarde. Het Hof oordeelt dat de eigenaar van het merkenrecht weliswaar aan de licentiehouder diverse (kwaliteits)eisen stelt waaraan zowel de artikelen als de door de licentiehouder te contracteren fabrikanten dienen te voldoen, en dat de eigenaar van het merkenrecht zich het recht voorbehoudt om inspecties bij de fabrikanten uit te voeren , doch dat daarmee niet aannemelijk is geworden dat de eigenaar van het merkenrecht daarmee zodanige zeggenschap heeft gekregen over de fabrikanten dat betaling van de royalties door de licentiehouder aan de eigenaar een voorwaarde is geworden voor verkoop van de fabrikanten aan de licentiehouder. Niet is aannemelijk gemaakt dat de fabrikanten op enigerlei wijze betaling van de royalties verlangen. Er is geen sprake van de verplichting tot bijtelling van de royalties als bedoeld in artikel 32, eerste lid, onder c van het CDW. Artikel 160 van de UCDW leidt niet tot een ander oordeel. Of sprake is van verbondenheid dient te worden beoordeeld op de voet van artikel 143 UCDW. Tussen partijen is met betrekking tot dat artikel enkel in geschil of sprake is van verbondenheid als bedoeld in artikel 143, lid 1, aanhef en onder e. Hiervan is sprake indien de eigenaar van het merkenrecht de fabrikanten, rechtstreeks of zijdelings, controleert. De inspecteur heeft dit niet aannemelijk gemaakt.
Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
kenmerk 13/00561 en 13/00562
30 april 2015
uitspraak van de meervoudige douanekamer
op het hoger beroep van
[X] B.V. te [Z] , belanghebbende,
tegen de uitspraak in de zaken met kenmerken AWB 12/2472 en 12/4199 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Douane en de Minister van Economische Zaken, tezamen aangeduid als: de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.1. De inspecteur heeft met dagtekening 10 maart 2011 aan belanghebbende een uitnodiging tot betaling (hierna: utb) uitgereikt voor een bedrag van € 910.352,85 (€ 752.987,86 douanerechten en € 157.364,99 antidumpingrechten). De utb ziet op namens belanghebbende door diverse aangevers gedane invoeraangiften in de periode van 1 januari 2005 tot en met 30 juni 2009.
1.1.2. Aan belanghebbende is met dagtekening 23 december 2011 een utb uitgereikt voor een bedrag van € 563.856,19 (€ 473.011,59 douanerechten en € 90.844,60 antidumpingrechten). De utb ziet op namens belanghebbende door diverse aangevers gedane invoeraangiften in de periode van 1 juli 2009 tot en met 31 december 2010.
1.2.1. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 13 april 2012, het bezwaar gegrond verklaard en de onder 1.1.1 bedoelde utb verminderd met een bedrag van € 405.854,15 aan douanerechten.
1.2.2. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 25 juli 2012, de onder 1.1.2 bedoelde utb gehandhaafd.
1.3. Bij uitspraak van 9 augustus 2013 heeft de rechtbank als volgt beslist, waarbij belanghebbende als eiseres wordt aangeduid en de inspecteur als verweerder:
“De Rechtbank:
- -
-
verklaart de beroepen gegrond;
- -
-
vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- -
-
vermindert de onder 1.1.1 bedoelde utb tot € 483.515,85 en de onder 1.1.2 bedoelde utb tot € 493.966,61;
- -
-
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 1.416;
- -
-
gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 620 (2 x € 310) vergoedt.”
1.4. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld, bij het Hof ingekomen op 17 september 2013. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5. Partijen hebben nadere stukken ingediend.
1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 maart 2015. Het onderzoek in deze zaken heeft gelijktijdig plaatsgevonden met het onderzoek in de zaken met de kenmerken 13/00558 ( [A] BV), 13/00559 en 13/00560 ( [B] BV). Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2. Feiten
Het Hof ziet aanleiding de feiten zelfstandig vast te stellen.
2.1. Belanghebbende is importeur en distributeur van schoeisel, kleding en kledingaccessoires. Belanghebbende geeft opdracht aan in diverse landen gevestigde fabrikanten om schoeisel, kleding en kledingaccessoires te maken, welke artikelen vervolgens aan haar worden geleverd.
2.2. Belanghebbende heeft met een niet met haar verbonden derde, [C] Inc. gevestigd in [D] , [E] , [W] (hierna: [C] ) de zogeheten “Manufacturing, Distribution and Trademark License Agreement” gesloten. In deze overeenkomst, waarin belanghebbende als “Licensee” wordt aangeduid, is – voor zover relevant – het volgende opgenomen:
“ [AGREEMENT]
3
[AGREEMENT]
4
[AGREEMENT]
[AGREEMENT]
[AGREEMENT]
[AGREEMENT]
5
[AGREEMENT]
[AGREEMENT]