Home

Gerechtshof Amsterdam, 08-01-2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:37, 13/00310

Gerechtshof Amsterdam, 08-01-2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:37, 13/00310

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
8 januari 2015
Datum publicatie
21 januari 2015
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2015:37
Zaaknummer
13/00310
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-08-2024] art. 6:11, Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 31-01-2024] art. 234

Inhoudsindicatie

Een bezwaar, gemaakt meer dan vier weken na kennisname van een op correcte wijze bekend gemaakte naheffingsaanslag, is geen redelijkerwijs zo spoedig mogelijk gemaakt bezwaar.

Uitspraak

Kenmerk 13/00310

8 januari 2015

uitspraak van de derde enkelvoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te[Z], belanghebbende,

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerknummer AWB 12/3823 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Hilversum, de heffingsambtenaar.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 10 april 2012 een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting opgelegd ter zake van het op die dag om 21.34 uur geparkeerd staan van de auto met kenteken [00-00-00] bij de Veerstraat/Herenstraat te Hilversum zonder dat voor het aldaar parkeren belasting was voldaan.

1.2.

Het door belanghebbende gemaakte bezwaar is bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 4 juli 2012, niet-ontvankelijk verklaard.

1.3.

Bij uitspraak van 3 april 2013 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 14 mei 2013, aangevuld bij een eveneens op 14 mei 2013 ontvangen brief. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend. De heffingsambtenaar heeft geen gebruik gemaakt van de hem geboden gelegenheid een conclusie van dupliek in te zenden.

1.6.

Op 18 september 2013 zijn nadere stukken ontvangen van belanghebbende. Deze zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 mei 2014. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

1.8.

Bij brief van 3 juni 2014 heeft de griffier de heffingsambtenaar verzocht nadere stukken in te zenden. De heffingsambtenaar heeft aan dit verzoek voldaan bij brief van 19 juni 2014. Hierop heeft belanghebbende gereageerd bij brief van 11 juli 2014, voorzien van bijlagen. De heffingsambtenaar heeft daarop gereageerd bij schrijven van 4 augustus 2014, waarna belanghebbende een brief, gedagtekend 3 september 2014 heeft ingezonden.

1.9.

Partijen zijn bij brief van uiteindelijk 25 september 2014 uitgenodigd voor een nader onderzoek ter zitting op 2 december 2014. Belanghebbende heeft ten behoeve van dit nadere onderzoek met dagtekening 19 november 2014 een stuk ingezonden. Een afschrift daarvan is aan de heffingsambtenaar gezonden. Van het verhandelde ter zitting op 2 december 2014 is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

Het Hof ziet aanleiding de feiten als volgt vast te stellen:

2.1.

Van de naheffingsaanslag is een op naam van belanghebbende gestelde kopie, gedagtekend 15 mei 2012, aangemaakt. Op een door de heffingsambtenaar ingebrachte schermprint, gedagtekend 4 september 2012, is opgenomen ‘mutatiedatum 08-05-2012.

2.2.

Belanghebbende heeft met dagtekening 13 april 2012 een - naar het Hof verstaat – abusievelijk als beroepschrift aangeduide brief opgesteld waarin hij bezwaar maakt tegen de naheffingsaanslag. Op de brief is de dagtekening van de kopie van de naheffingsaanslag vermeld. In dit bezwaarschrift is onder meer opgenomen:

“Hierbij teken ik beroep [het Hof verstaat: bezwaar] aan tegen uw naheffingsaanslag met bovenstaande gegevens. Hierbij staat o.a. een bonnummer vermeld. Moet ik daarbij aannemen dat op de datum van de zgn. overtreding (10-4-2012) ook daadwerkelijk een ‘bon’ werd uitgeschreven?

Dan meld ik hierbij dat er door mij op die datum géén bon op of aan mijn auto werd aangetroffen. Mijn passagier kan dat bevestigen. Als een van de andere daar geparkeerde auto’s wel zo’n bon [zou] hebben dan was mij dat zeker opgevallen. Daarom werd ik nu uiteraard onaangenaam verrast door uw aanslag.

Bij beschouwing van de nogal summiere gegevens van uw aanslag zie ik staan dat de vermeende overtreding zou zijn begaan op (de kruising van?) Veerstraat/Herenstraat te Hilversum.

Ik ben niet volledig bekend met de binnenstad van Hilversum maar ik kan u verzekeren dat er slechts één plaats is waar die straten elkaar raken en dat is op een driesprong met een pleintje en daar tegenover een openbare parking ( …). Daar heb ik beslist niet gestaan. En ook dat kan bevestigd worden door mijn passagier. (…).

Op dat tijdstip stond ik heel ergens anders geparkeerd.

Ongeveer halverwege de Veerstraat is er aan de noordzijde een stuk terrein vrij zonder dat dit onderdeel uitmaakt van de openbare weg.

Aan die kant van de weg staat geen enkel bord of andere indicatie, die aangeeft dat op dat “braakliggende” doodlopende terrein sprake is van betaald parkeren (…).

Een aantal keren per jaar kom ik naar de bioscoop in Hilversum en ik parkeer daar vaak, indien er nog een plekje vrij is.”

2.3.

In de uitspraak op het bezwaar, gedagtekend 4 juli 2012, is onder meer het volgende opgenomen:

“U geeft aan de originele naheffingsaanslag nooit te hebben ontvangen. Echter, de bon onder de ruitenwisser is de originele aanslag. De kopie naheffingsaanslag heeft weliswaar een andere lay-out, maar bevat dezelfde informatie als de bon onder de ruitenwisser. (…). In uw brief geeft u aan dat u op 13 april 2012 bezwaar hebt ingediend. Dit bezwaar is niet bij ons binnengekomen.”

2.4.1.

Belanghebbende en de heffingsambtenaar hebben beiden een brief van belanghebbende overgelegd, gericht aan de heffingsambtenaar en gedagtekend 20 juni 2012.

2.4.2.

In de door de heffingsambtenaar overgelegde brief is onder meer opgenomen:

“Op 13-04-2012 stuurde ik u mijn bezwaarschrift tegen een naheffingsaanslag met bovenstaande kenmerken (…). Tot mijn verbazing heb ik tot op heden (nu dus al ruim 2 maanden later!) daarop van u nog geen enkele reactie ontvangen.”

2.4.3.

In de door belanghebbende overgelegde brief is onder meer opgenomen:

“Op 13-05-2012 stuurde ik u mijn bezwaarschrift tegen een naheffingsaanslag met bovenstaande kenmerken (abusievelijk gedateerd 13-04-2012) (…). Tot mijn verbazing heb ik tot op heden (nu dus al ruim 1 maand later!) daarop van u nog geen enkele reactie ontvangen.”

2.4.4.

Beide brieven zijn voor het overige identiek.

2.5.

Belanghebbende heeft de heffingsambtenaar per email van 21 juni 2012 onder meer het volgende bericht:

“Na telefonisch onderhoud met een van uw medewerksters (…) stuur ik u hierbij in bijlage twee brieven die ik eerder aan u stuurde.

Na ‘onderzoek’ op de betreffende afdeling werd gesteld dat men mijn beroepschrift van 13-5-2012 niet ontvangen zou hebben. Gisteren heb ik u daarover al een kort bericht gestuurd met daarbij een kopie van dat beroepschrift.

Desondanks werd mij verzocht die berichten nu ook per e-mail attachment op te sturen.”

3 Geschil in hoger beroep

Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep in geschil of het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard en, indien deze vraag ontkennend wordt beantwoord, of de naheffingsaanslag in stand kan blijven.

4 Beoordeling van het geschil

5 Kosten

6 Beslissing