Home

Gerechtshof Amsterdam, 09-07-2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:4080, 14/00058

Gerechtshof Amsterdam, 09-07-2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:4080, 14/00058

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
9 juli 2015
Datum publicatie
7 oktober 2015
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2015:4080
Formele relaties
Zaaknummer
14/00058

Inhoudsindicatie

Belanghebbende voldoet niet aan één van de twee voorwaarden, er is geen sprake van een bijzondere omstandigheid, voor terugbetaling van douanerechten op de voet van artikel 239 CDW. Het Hof wijst bijgevolg het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

kenmerk 14/00058

9 juli 2015

uitspraak van de meervoudige douanekamer

op het hoger beroep van

[X] B.V. te [Z] , belanghebbende,

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 13/2498 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Op 19 juli 2006 heeft belanghebbende een verzoek om terugbetaling ingediend, gedagtekend 17 juli 2006, waarin zij op de voet van artikel 239 van het Communautair douanewetboek (hierna: CDW) vraagt om terugbetaling van een bedrag van

€ 1.304.910,43 aan douanerechten. Bij beschikking van 2 april 2007 heeft de inspecteur het verzoek ongegrond verklaard.

1.2.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 17 april 2013, het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Bij uitspraak van 17 december 2013 heeft de rechtbank het door belanghebbende

ingestelde beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof per faxbericht ingekomen op 23 januari 2014. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het Hof heeft bij faxbericht van 22 mei 2015 nadere stukken ontvangen van belanghebbende. Deze zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juni 2015. Van het

verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft in haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’:

“2.1. Op 31 mei 2002 heeft de Commissie een AM-melding naar de lidstaten gezonden over de invoer van knoflook uit China (referentie: AMA 2002/ [xx] ). De aanleiding is een in Italië ontdekte fraude met knoflook van oorsprong uit China. De Commissie heeft in dit bericht voorts het vermoeden geuit dat verse knoflook wordt aangegeven als gedroogde knoflook. De lidstaten wordt verzocht om speciale aandacht te besteden aan de invoer van gedroogde knoflook uit China. Naar aanleiding van deze melding heeft de Nederlandse douane vanaf 8 juli 2002 een landelijk selectieprofiel ingesteld, als gevolg waarvan alle aangiften voor gedroogde knoflook uit China fysiek zouden worden gecontroleerd. Dit selectieprofiel is met ingang van 5 maart 2003 beëindigd.

2.2.

Eiseres, douane-expediteur, heeft in de periode van 8 december 2004 tot en met 6 juni 2005 voor [A] B.V. (h.o.d.n. “ [B] B.V.”), gevestigd te [V] op eigen naam en voor eigen rekening 13 aangiften gedaan voor het in het vrije verkeer brengen van zendingen knoflook. Importeur van de partijen knoflook is de firma [C] Ltd (hierna: [C] ). De goederen komen van oorsprong uit China en zijn aangegeven onder de goederencode 0712 90 90 90 (gedroogde groente) van het Gemeenschappelijk douanetarief (hierna: GDT). Als omschrijving van de goederen vermelden de aangiften “Garlic (white dry)”. De aangiften zijn alle wit geselecteerd. De goederen zijn vervolgens vrijgegeven en de ter zake verschuldigde invoerrechten zijn voldaan.

2.3.

Naar aanleiding van een anonieme tip op 7 juni 2005 heeft verweerder een controle ingesteld.

2.4.

De ingevoerde partijen knoflook zijn overgebracht naar onder andere [D] B.V. te [W] (hierna: [D] ) en daar opgeslagen. De ontvanger heeft op de voet van artikel 81 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen beslag gelegd op de goederen.

2.5.

Op 10 juni 2005 heeft verweerder bij laatstgenoemde vennootschap monsters genomen van aldaar aanwezige goederen. Eiseres is daarbij niet aanwezig geweest en is daartoe niet uitgenodigd of in de gelegenheid gesteld.

2.6.

Op 20 juni 2005 heeft verweerder monsters genomen van goederen aanwezig in 14 zich nog in [S] bevindende containers. Eiseres is hierbij niet aanwezig geweest en is daartoe ook niet uitgenodigd of in de gelegenheid gesteld.

2.7.

In het Publicatieblad van 12 augustus 2005 (nr. C 197/8) heeft een bericht gestaan gericht aan de importeurs van knoflook in de Europese Unie. In het bericht wordt gewaarschuwd voor het aangeven van knoflook uit China met vermelding van een andere oorsprong om gebruik te kunnen maken van een preferentiële tariefmaatregel en om het jaarlijks aan China toegekende quotum te omzeilen.

2.8.

Verweerder heeft aan eiseres drie uitnodigingen tot betaling (hierna: utb’s) uitgereikt met indeling van de goederen onder goederencode 0703 20 00 00 van het GDT (verse knoflook), waarbij het verschil aan invoerrechten is nagevorderd. De utb’s zijn als volgt gespecificeerd:

utb-nummer

dagtekening

nog te betalen invoerrechten

[xxxx] [xx218]

16 augustus 2005

€ 1.001.546,68

[xxxx] [xx289]

2 september 2005

€ 118.457,10

[xxxx] [xx217]

16 augustus 2005

€ 184.906,65

2.9.

Met ingang van augustus 2005 heeft eiseres overleg gevoerd met de ontvanger over de invordering van de utb’s.

2.10.

Op 6 september 2005 heeft eiseres diverse verzoeken bij verweerder ingediend om telkens één aangifte buiten werking te stellen. Verweerder heeft deze verzoeken afgewezen.

2.11.

Op 22 september 2005 heeft eiseres twee verzoeken bij verweerder ingediend om telkens één aangifte ten invoer buiten werking te stellen. Bij beschikkingen van 20 oktober 2005 heeft verweerder de verzoeken toegewezen en de gevraagde kwijtschelding verleend.

2.12.

Op 11 november 2005 heeft eiseres een verzoek bij verweerder ingediend om één aangifte ten invoer buiten werking te stellen. Bij beschikking van 21 november 2005 heeft verweerder het verzoek voorwaardelijk toegewezen. Bij brief van 4 april 2006 heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat, aangezien de voorwaarden niet binnen een maand na de beschikking van 21 november 2005 waren vervuld, het recht op kwijtschelding per 22 december 2005 is vervallen.

2.13.

Op 22 december 2005 heeft verweerder bij [D] een monster genomen van aldaar aanwezige goederen. Eiseres is daarbij aanwezig geweest. Het monster is voor onderzoek gezonden naar het Douane laboratorium.

2.14.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 29 mei 2007 het bezwaar van eiseres tegen de afwijzing van een verzoek op de voet van artikel 236 van het CDW ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen geen beroep ingesteld.

2.15.

De utb’s staan als gevolg van de uitspraak van gerechtshof Amsterdam van 12 januari 2012 (nrs. 11/00187, 11/00188 en 11/00189) in rechte vast.”

2.2.

De hiervoor vermelde feiten zijn door partijen op zichzelf niet bestreden, zodat het Hof hier ook van zal uitgaan.

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

In geschil is of de voorwaarden voor een terugbetaling op de voet van artikel 239 CDW zijn vervuld, hetgeen de belanghebbende stelt doch de inspecteur bestrijdt.

Niet in geschil is dat, indien het Hof van oordeel is dat de voorwaarden van artikel 239 zijn vervuld, het dossier aan de Europese Commissie dient te worden voorgelegd op grond van artikel 905, eerste lid, derde streepje, van de Uitvoeringsverordening Communautair douanewetboek (hierna: UCDW).

3.2.

Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken van het geding, waaronder het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting. Op grond van die stukken concludeert belanghebbende tot gegrondverklaring van het hoger beroep, een veroordeling tot vergoeding van de integrale proceskosten en een veroordeling tot vergoeding van door haar geleden schade, die voorlopig door haar wordt gesteld op € 1.000.000, en concludeert de inspecteur tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

3.3.

Voor de onderbouwing van de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de stukken van het geding en hetgeen partijen daaraan ter zitting hebben toegevoegd.

4 De overwegingen van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 Beslissing