Gerechtshof Amsterdam, 20-10-2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:4377, 14/00892
Gerechtshof Amsterdam, 20-10-2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:4377, 14/00892
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 20 oktober 2015
- Datum publicatie
- 28 oktober 2015
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2015:4377
- Zaaknummer
- 14/00892
Inhoudsindicatie
Geen recht op aftrek kosten levensonderhoud voor kinderen jonger dan 30 jaar want niet voldaan aan de voorwaarde dat belanghebbende zich gedrongen voelde tot het doen van de betalingen aan de zoon.
Uitspraak
kenmerk 14/00892
20 oktober 2015
uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] , belanghebbende,
gemachtigde: J.C. Heringa te ‘s-Gravenhage,
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB HAA 14/1696 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) van 10 november 2014 in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Haaglanden/kantoor Den Haag, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 31 januari 2014 voor het jaar 2011 ten name van belanghebbende een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (ib/pvv) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 41.925 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 40.901 en bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 27 maart 2014, de aanslag gehandhaafd.
Bij uitspraak van 10 november 2014 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 28 november 2014. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Op gezamenlijk verzoek van partijen heeft geen onderzoek ter zitting plaatsgevonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft in de onderdelen 1 tot en met 7 van haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin (evenals in de later in deze uitspraak geciteerde overwegingen van de rechtbank) aangeduid als ‘eiseres’, de inspecteur als ‘verweerder’.
“1. Eiser heeft een zoon, [A] , geboren op [geboortedatum] (hierna: de zoon).
2. Eiser heeft in 2011 een bedrag van ten minste € 1.050 betaald aan de zoon.
3. De zoon woonde in 2011 samen met zijn partner mevrouw [B] (thans zijn echtgenote).
4. De zoon genoot in 2011 geen looninkomsten.
5. De zoon had een banktegoed waarvan het saldo per 1 januari 2011 € 49.452 bedroeg en per 1 januari 2012 € 58.602. De zoon had in 2011 een studieschuld. Het saldo hiervan bedroeg op 1 januari 2011 € 46.198 en op 1 januari 2012 € 46.518. De studieschuld behoefde pas na 2011 te worden afgelost.
6. Mevrouw [B] genoot in 2011 looninkomsten ten bedrage van € 44.917.
7. Eiser heeft over 2011 aangifte gedaan naar een verzamelinkomen van € 78.626. In deze aangifte heeft eiser een bedrag van € 4.200 als kosten levensonderhoud voor kinderen jonger dan 30 jaar in aanmerking genomen.”
Nu tegen de feitenvaststelling door de rechtbank, als hiervoor vermeld, door partijen geen bezwaren zijn ingebracht, gaat ook het Hof van die feiten uit.
3 Geschil in hoger beroep
Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil of belanghebbende in 2011 recht heeft op aftrek van kosten voor levensonderhoud van kinderen jonger dan 30 jaar.