Gerechtshof Amsterdam, 05-11-2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:4464, 14/00375
Gerechtshof Amsterdam, 05-11-2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:4464, 14/00375
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 5 november 2015
- Datum publicatie
- 5 november 2015
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2015:4464
- Zaaknummer
- 14/00375
Inhoudsindicatie
Parkeerbelasting die is betaald, kan niet worden nageheven; ook al is in strijd met de voorschriften het verkeerde kenteken ingevoerd.
Uitspraak
Kenmerk 14/00375
5 november 2015
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, de heffingsambtenaar,
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AMS 13/5408 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
[X] , wonende te [Z] , belanghebbende
en
de heffingsambtenaar.
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 19 juli 2013 aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd ten bedrage van € 59,90, bestaande uit € 4,00 aan parkeerbelasting en € 55,90 aan kosten naheffingsaanslag (verder ook: de Naheffingsaanslag).
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak, gedagtekend 22 augustus 2013, de Naheffingsaanslag gehandhaafd.
Bij mondelinge uitspraak van 7 mei 2014 (waarvan het proces-verbaal op 12 mei 2014 is verzonden), heeft de rechtbank als volgt beslist (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de heffingsambtenaar als ‘verweerder’):
“De rechtbank
- -
-
verklaart het beroep gegrond;
- -
-
vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- -
-
herroept de naheffingsaanslag van 19 juli 2013;
- -
-
draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 44 aan eiseres te vergoeden.”
Het door de heffingsambtenaar tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 27 mei 2014. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. De heffingsambtenaar heeft op 23 september 2015 nadere stukken ingediend (met de aanduiding ‘Pleitnota’), waarvan afschriften naar belanghebbende zijn gezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2015. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
Het Hof vindt aanleiding de feiten zelfstandig vast te stellen:
Belanghebbende is eigenaar van een auto met kenteken [3.-...-.] (verder de Auto).
Op 19 juli 2013 heeft belanghebbende omstreeks 09:06 uur de Auto geparkeerd op de Daniel Stalpertstraat ter hoogte van nummer 79, te Amsterdam (verder de Locatie).
Op de Locatie was belanghebbende ingevolge de Verordening Parkeerbelastingen 2013-II en de daarbij behorende Tarieventabel 2013 van de gemeente Amsterdam (verder de Verordening Parkeerbelastingen) voor het parkeren parkeerbelasting verschuldigd.
Vanaf 1 juli 2013 geldt in Amsterdam zogenaamd digitaal parkeren. Bij de parkeerautomaat dient het kenteken te worden ingevoerd en print de automaat in plaats van een ‘parkeerkaartje’ indien gewenst een “betaalbewijs”. Op de automaten staat de tekst:
“Indien per abuis een verkeerd kenteken wordt ingevoerd, dient u de parkeeractie te annuleren en deze opnieuw met juist kenteken te starten anders kan er een naheffingsaanslag worden opgelegd.”
Belanghebbende heeft omstreeks 09:06 uur bij de dichtstbijzijnde parkeerautomaat € 16 betaald en - in plaats van het kenteken van de Auto - een 3 ingevoerd. De automaat printte vervolgens het volgende document:
BETAALBEWIJS |
|||
Aankomst |
: 19-7-2013 9:06 |
||
[…] |
[…] |
Betaald tot |
: 19-7-2013 13:06 |
BETALING |
Bedrag |
: € 16,00 |
|
Datum: |
19/07/2013 09:06 |
Kenteken |
: 3 |
[…] |
[…] |
Automaat |
: 13023 |
Totaal: |
16,00 EUR |
Ticketnummer |
: 15569 |
Op een rekeningafschrift van een door belanghebbende bij de Rabobank aangehouden bankrekening staat:
Rekeningafschrift |
|||
[…] |
|||
Rente Datum |
Code |
Tegenrekening/omschrijving/naam |
Mutaties af (debet) […] |
19-07 |
ba |
Parkeren 13023 A’dam AMSTERDAM Betaalautomaat 09:06 […] |
16,00 |
Op 19 juli 2013 heeft de heffingsambtenaar (de parkeercontroleur) om 10:04 uur geconstateerd dat de Auto op de Locatie stond geparkeerd en de Naheffingsaanslag (ten bedrage van € 4,00, exclusief kosten van € 55,90) opgelegd.
3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en daarbij het volgende overwogen:
“1. Op 19 juli 2013 omstreeks 10.04 uur constateerde een parkeercontroleur van de gemeente Amsterdam dat de auto van eiseres, merk [A] , met kenteken [3.-...-.] , in de Daniel Stalpertstraat te Amsterdam ter hoogte van huisnummer 79 geparkeerd stond. De parkeercontroleur heeft vervolgens aan eiseres een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting opgelegd ter hoogte van € 59,90. Het nageheven bedrag bestaat uit € 4 (parkeerbelasting) en € 55,90 (kosten van de naheffingsaanslag).
2. Eiseres heeft aangevoerd dat zij de verschuldigde belasting om 09.06 uur voor een parkeerduur van vier uur heeft betaald. Zij heeft het betaalbewijs achter haar voorruit geplaatst en was in de veronderstelling voldaan te hebben aan de verplichting tot het voldoen van parkeerbelasting. Dat zij niet het kenteken van haar auto volledig in de automaat heeft ingevoerd, wijt zij aan het niet goed functioneren van het aanraakscherm van de betaalautomaat, waardoor alleen de ‘3’ van het kenteken is ingevoerd. Eiseres heeft foto’s overgelegd van de geparkeerde auto waarop het betaalbewijs en de naheffingsaanslag zichtbaar zijn. Tevens heeft zij tevens een rekeningafschrift overgelegd waarop een afschrift van € 16,- is opgenomen op de betreffende datum en tijdstip, voor parkeren bij automaat 13023. Eiseres stelt dat hiermee vaststaat dat zij heeft betaald, zodat geen naheffingsaanslag kon worden opgelegd.
3. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de parkeerder ingevolge de Verordening parkeerbelastingen 2013-II (hierna: de Verordening) verplicht is het kenteken van het geparkeerde voertuig op te geven. Nu eiseres zich niet aan deze verplichting heeft gehouden is volgens verweerder geen sprake van een rechtsgeldige betaling van parkeerbelasting. Volgens verweerder is van belang dat er is betaald voor het parkeren van een voertuig met het betreffende kenteken.
4. Artikel 20, eerste en tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) luidt:
1. Indien belasting die op aangifte behoort te worden voldaan of afgedragen, geheel of gedeeltelijk niet is betaald, kan de inspecteur de te weinig geheven belasting naheffen. Met geheel of gedeeltelijk niet betaald zijn wordt gelijkgesteld het geval waarin, naar aanleiding van een gedaan verzoek, ten onrechte of tot een te hoog bedrag, vrijstelling of vermindering van inhouding van belasting dan wel teruggaaf van belasting is verleend.
2. De naheffing geschiedt bij wege van naheffingsaanslag, die wordt opgelegd aan degene, die de belasting had behoren te betalen, dan wel aan degene aan wie ten onrechte, of tot een te hoog bedrag, vrijstelling of vermindering van inhouding dan wel teruggaaf is verleend. In gevallen waarin ten gevolge van het niet naleven van bepalingen van de belastingwet door een ander dan de belastingplichtige, onderscheidenlijk de inhoudingsplichtige, te weinig belasting is geheven, wordt de naheffingsaanslag aan die ander opgelegd.
Artikel 225, eerste lid, aanhef en onder a, van de Gemeentewet luidt:
1. In het kader van de parkeerregulering kunnen de volgende belastingen worden geheven:
a. een belasting ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij de belastingverordening dan wel krachtens de belastingverordening in de daarin aangewezen gevallen door het college te bepalen plaats, tijdstip en wijze.
Artikel 234 van de Gemeentewet luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
1. De belasting, bedoeld in artikel 225, eerste lid, onder a, wordt geheven bij wege van voldoening op aangifte dan wel op andere wijze.
2. Als voldoening op aangifte wordt uitsluitend aangemerkt:
a. het bij de aanvang van het parkeren in werking stellen van een parkeermeter of een parkeerautomaat op de daartoe bestemde wijze en met inachtneming van de door het college gestelde voorschriften;
Artikel 6, eerste lid, van de Verordening luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
1. De belasting, bedoeld in art. 1, onderdeel a, wordt geheven bij wege van voldoening op aangifte, en wel door middel van het, bij aanvang van het parkeren, op de door het College van Burgemeester en Wethouders voorgeschreven wijze betalen van geld met behulp van parkeerapparatuur en/of door middel van het al dan niet elektronisch in werking stellen van parkeerapparatuur. Van de verschuldigde belasting per tijdseenheid wordt op of via de parkeerapparatuur of in de daarbij geleverde gebruiksaanwijzing kennis gegeven.
In artikel II van het Uitvoerings- en Aanwijzingsbesluit op grond van de Verordening Parkeerbelastingen 2013-II en Parkeerverordening 2013 is bepaald dat bij voldoening van de parkeerbelasting het kenteken moet worden opgegeven van het in het betreffende gebied te parkeren voertuig. Daarnaast dienen de overige voorschriften die op de/het door de gemeente uitgegeven parkeerkaart/betaalbewijs, dan wel op de parkeerapparatuur zijn gesteld in acht te worden genomen.
5. Op basis van de door eiseres geschetste en door verweerder niet betwiste gang van zaken stelt de rechtbank vast dat eiseres het bedrag van de voor het parkeren van haar auto op de betreffende tijd en plaats verschuldigde parkeerbelasting heeft voldaan en dat dit geld door verweerder is ontvangen. Dat eiseres voor een andere auto heeft betaald die ook in de omgeving van de betaalautomaat geparkeerd stond, acht de rechtbank, gegeven het consistente relaas van eiseres in samenhang met de overgelegde betaalbewijzen, onaannemelijk.
6. Eiseres heeft zich beroepen op het arrest van de Hoge Raad van 11 januari 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC1593). Aan dit arrest wordt het volgende ontleend.
Ter toelichting op de klachten betoogt het College onder meer dat het bepaalde in artikel 9 van het Besluit aldus moet worden opgevat dat parkeren in strijd met de voorwaarden geacht wordt te zijn parkeren zonder dat de verschuldigde belasting is betaald. Dit betoog kan het College niet baten. Immers, zoals ook in 's Hofs uitspraak besloten ligt, zou deze lezing van artikel 9 van het Besluit meebrengen dat dat artikel in zoverre onverbindend zou zijn, wegens strijd met artikel 20 van de AWR.”
7. In het onderhavige geval heeft verweerder – evenals in de zaak die ten grondslag lag aan het aangehaalde arrest van de Hoge Raad van 8 januari 1997, ECLI:NL:HR:1997:AA3200 – met toepassing van artikel 234, tweede lid, van de Gemeentewet voorschriften neergelegd in het Uitvoerings- en Aanwijzingsbesluit ter facilitering van de controle en handhaving. De daarin opgenomen verplichting tot het invoeren van het juiste kenteken heeft echter, gelet op de redactie van artikel 234 van de Gemeentewet, uitsluitend betrekking op het doen van aangifte voor parkeerbelasting. De rechtbank volgt verweerder daarom niet in zijn betoog dat aan het niet-naleven van het voorschrift het rechtsgevolg dient te worden verbonden dat niet rechtsgeldig is betaald. Het niet, niet volledig of onjuist invoeren van het kenteken van de auto waarmee wordt geparkeerd, doet niet af aan het in artikel 20 van de Awr neergelegde beginsel dat ter zake van een belasting die op aangifte moet worden voldaan uitsluitend kan worden nageheven indien die belasting niet is betaald. Indien de voorwaarde van invoering van het kenteken zo moet worden opgevat dat parkeren zonder juiste invoering van het kenteken betekent dat sprake is van parkeren zonder dat de verschuldigde belasting is betaald, zoals door verweerder is betoogd, zou dat meebrengen dat dit artikel in zoverre onverbindend zou zijn wegens strijd met artikel 20 van de Awr. De rechtbank verwijst in dit verband naar rechtsoverweging 3.3. van het hierboven aangehaalde arrest van de Hoge Raad van 11 januari 2008.
8. Uit het voorgaande vloeit voort dat de vaste jurisprudentie betreffende de vraag of de parkeerbelasting is betaald, van toepassing blijft. De bewijslast dat de verschuldigde parkeerbelasting niet is voldaan, rust in eerste instantie op verweerder. De omstandigheid dat de controleur geen betaling heeft waargenomen, bijvoorbeeld omdat hem bekend is dat niet ter zake van het kenteken parkeerbelasting is betaald, kan in het algemeen als toereikend bewijs dienen. De belastingplichtige heeft echter de mogelijkheid alsnog tegenbewijs te leveren. Het bewijs dat voor het parkeren van een auto is betaald kan derhalve op verschillende manieren worden geleverd, niet alleen door een juiste invoering van het kenteken bij de automaat. De rechter heeft vervolgens de vrijheid aan dat tegenbewijs de waarde toe te kennen die hem goeddunkt.
9. Omdat eiseres, zoals onder 5 is overwogen, in dat tegenbewijs is geslaagd, is de naheffingsaanslag ten onrechte opgelegd.
10. Het beroep is gegrond en de rechtbank zal de uitspraak op bezwaar vernietigen en de naheffingsaanslag herroepen.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, zal de rechtbank bepalen dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt. Niet is gebleken dat sprake is van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.”