Gerechtshof Amsterdam, 20-10-2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:4747, 14/00311 tot en met 14/00324
Gerechtshof Amsterdam, 20-10-2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:4747, 14/00311 tot en met 14/00324
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 20 oktober 2015
- Datum publicatie
- 18 november 2015
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2015:4747
- Zaaknummer
- 14/00311 tot en met 14/00324
Inhoudsindicatie
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat niet met de vereiste voortvarendheid is gehandeld; hoger beroep inspecteur ongegrond.
Uitspraak
kenmerk 14/00311 tot en met 14/00324
20 oktober 2015
uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Hoofddorp, de inspecteur.
tegen de uitspraak in de zaken met kenmerk AWB 13/2521 tot en met 13/2527 en AWB 13/2536 tot en met 13/2542 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) van 20 maart 2014, in het geding tussen
[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,gemachtigde: mr. M.F.T. Rijksen (Jaeger advocaten belastingkundigen) te Amsterdam.
en
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan [voorletters 1] [A] (hierna ook: erflater),
- met dagtekening 10 februari 2005 navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PV) opgelegd voor de jaren 1997, 1998 en 1999 en navorderingsaanslagen in de vermogensbelasting (VB) voor de jaren 1998 t/m 2000;
- met dagtekening 28 februari 2005 navorderingsaanslagen IB/PV voor de jaren 1993 t/m 1996 en navorderingsaanslagen in de vermogensbelasting (VB) voor de jaren 1994 t/m 1997.
Voor een specificatie van de navorderingsaanslagen verwijst het Hof naar de onderdelen 1.1.1 tot en met 1.1.14 van de uitspraak van de rechtbank.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraken, gedagtekend 20 juni 2013, de navorderingsaanslagen verminderd. Voor een specificatie van de verminderingen verwijst het Hof naar de onderdelen 1.2.1 tot en met 1.2.14 van de uitspraak van de rechtbank.
Op het tegen deze uitspraken ingestelde beroep heeft de rechtbank de in de aanhef vermelde uitspraak gedaan, waarbij de navorderingsaanslagen zijn vernietigd.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 28 april 2014, aangevuld bij brief van 21 mei 2014. De gemachtigde heeft een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde heeft met dagtekening 8 september 2014 een nader stuk ingebracht. Een afschrift daarvan is aan de inspecteur gezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 september 2015. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft in de onderdelen 2.1 tot en met 2.13 van haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin aangeduid als ‘eiseres’, de inspecteur als ‘verweerder’.
“2.1. In 1994 hebben (ex-)medewerkers van de Kredietbank Luxembourg in Luxemburg (KBL) documenten en microfiches van deze bank ontvreemd.
Op 27 oktober 2000 zijn de gegevens die betrekking hebben op de microfiches door de Belgische autoriteiten op basis van richtlijn 77/799/EEG in het kader van een spontane uitwisseling van inlichtingen aan het (Nederlandse) Ministerie van Financiën verstrekt.
Op de microfiches stonden gegevens van twee rekeningen met nummers [1] en [2] op naam van [voornaam 1] [A] . Per 31 januari 1994 stond op de rekening met nummer [1] een saldo van fl. 27,00 (negatief) en op de rekening met nummer [2] een saldo van fl. 453.646,52.
Bij faxbericht van 24 juni 2004 heeft D. Bol, werkzaam bij de FIOD-ECD, aan afdeling Burgerzaken van de gemeente [plaats a] verzocht om van [voorletter 2] [A] , woonachtig geweest zijnde te [plaats a] , opgaaf te doen van diens volledige voornamen. Het faxbericht is vervolgens retour ontvangen, voorzien van een stempel van de gemeente [plaats a] met datumstempel 28 juni 2004 en onder vermelding van de voornaam [voornaam 2] .
Bij brief van 17 september 2004 heeft verweerder erflater verzocht informatie te verschaffen over een in het buitenland aangehouden bankrekening. Erflater is daarbij verzocht een daartoe bijgevoegde verklaring (opgaaf Buitenlands vermogen) in te vullen en te retourneren.
Erflater heeft op de verklaring (opgaaf Buitenlands vermogen) aangekruist niet gerechtigd te zijn (geweest) tot bankrekeningen in het buitenland en deze met dagtekening
23 september 2004 geretourneerd aan verweerder.
Bij faxbericht van 12 november 2004 heeft D. Bol (FIOD-ECD) aan afdeling Burgerzaken van de gemeente [plaats b] verzocht om van [voorletters 3] [A] , woonachtig zijnde te [plaats b] , opgaaf te doen van diens volledige voornamen. De gemeente heeft op 15 november 2004 een gewaarmerkt afschrift van gegevens uit de Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens verstrekt waarop “ [voornaam 3] ” als voornamen zijn vermeld.
Blijkens het proces-verbaal van ambtshandeling, gedagtekend 25 november 2004, heeft D. Bol (FIOD-ECD), voor zover thans van belang, het volgende verklaard:
“Door mij is een onderzoek ingesteld naar de identiteit van Nederlandse rekeninghouders bij de Kredietbank Luxembourg (hierna KB Lux).
(…)
De naam van de rekeninghouder is door verbalisant handmatig gematcht met het BVR-bestand (Beheer van Relaties), een bestand van de Belastingdienst, waarin alle natuurlijke- en rechtspersonen zijn opgenomen die in Nederland wonen of zijn gevestigd. Tevens zijn in het BVR-bestand opgenomen alle natuurlijke- en rechtspersonen die in het buitenland wonen of zijn gevestigd en in Nederland belastingplichtig zijn. Het BVR-bestand wordt voor wat betreft de natuurlijke personen gevoed met gegevens uit de gemeentelijke basisadministratie. In het BVR-bestand blijven historische gegevens bewaard. Opgemerkt wordt dat in het BVR-bestand de natuurlijke personen zijn opgenomen met voorletters en niet met voornamen.
De gevonden sofinummers zijn vervolgens nagetrokken in het bestand van het Centraal Rijbewijzen- en Bromfietscertificatenregister (CRB), in welk bestand de sofinummers, de voornaam en de geslachtsnaam van alle natuurlijke personen met een rijbewijs of een bromfietscertificaat zijn opgenomen en welk bestand is verkregen van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (hierna genoemd: RDW-bestand).
In een aantal gevallen zijn op grond van artikel 55 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) uittreksels gevraagd uit de Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens (GBA) en is via internet informatie verkregen uit de openbare registers van het Kadaster.
Op basis van het bovenstaande verklaar ik, verbalisant, het volgende:
1. Op de afdrukken van de microfiches van de KB Lux komt onder meer voor de naam:
[voornaam 1] [A] .
2. In het BVR-bestand komt vier keer de achternaam [A] voor, met als eerste voorletter [voorletter 2] , geslacht mannelijk.
3. In het RDW-bestand zie ik dat twee van deze vier personen zijn opgenomen. Slechts één persoon heeft de voornaam [voornaam 1] met als sofinummer (…).
4. Uit de uittreksels van de Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens (GBA) zie ik dat van de twee personen die niet in het RDW-bestand voorkomen, geen van beide personen de voornaam [voornaam 1] heeft.
5. In het BVR-bestand zie ik dat de onder punt 3 aangegeven persoon als zijnde [voorletters 1] [A] , geboren (…), met geboortedatum (…) vermeld staat.
[voorletters 1] [A] is niet gehuwd.
Conclusie
Uit het door mij ingestelde onderzoek naar de identiteit van de rekeninghouder met rekeningnummer 275720, zoals vermeld op de microfiches van de KB-Lux, is gebleken dat voornoemde [voorletters 1] [A] als enige rekeninghouder in aanmerking komt.”
Bij brief van 15 december 2004 heeft verweerder aan erflater meegedeeld dat uit het door de FIOD-ECD ingestelde onderzoek naar de identiteit van de rekeninghouder van de rekening met nummer 275720 is gebleken dat erflater als enige rekeninghouder in aanmerking komt. Daarbij heeft verweerder erflater verzocht het meegestuurde formulier “Opgaaf Buitenlands vermogen” in te vullen en te retourneren. Hierop heeft de (toenmalige) gemachtigde van erflater bij brief van 22 december 2004 geantwoord dat erflater niet wenste te reageren op het informatieverzoek van verweerder.
Op 7 januari 2005 heeft verweerder een kennisgeving navordering ib/pvv over onder meer de jaren 1993 tot en met 1999 en vermogensbelasting over de jaren 1994 tot en met 2000 aan erflater verstuurd.
Op 26 januari 2005 is vervolgens een mededeling navordering verzonden aan erflater en een kopie hiervan aan diens gemachtigde. 2.12. Vervolgens zijn de navorderingsaanslagen ib/pvv 1997 tot en met 1999 op 10 februari 2005 opgelegd en de navorderingsaanslagen ib/pvv 1993 tot en met 1996 alsmede de navorderingsaanslagen vb 1994 tot en met 2000 op 28 februari 2005.
Erflater is op 3 augustus 2011 overleden. Eiseres is erfgenaam van erflater.”
Tegen de hiervoor vermelde feiten zijn door partijen geen bezwaren aangevoerd. Ook het Hof zal derhalve van deze feiten uitgaan en voegt hieraan nog de volgende feiten toe.
In een brief van de inspecteur aan (destijds) de gemachtigde van 6 februari 2013 is onder meer het volgende vermeld:
“Projectmatige aanpak RekeningenprojectBij brief van 27 oktober 2000 heeft de Bijzondere belastinginspectie (BBI) van het Koninkrijk België aan de Nederlandse belastingdienst spontaan inlichtingen verstrekt over financiële rekeningen bij de Kredietbank Luxembourg. De verkregen informatie betrof gegevens van duizenden rekeninghouders. De informatie was bovendien zeer summier. Gelet op de omvang van het aantal gegevens en zeker met het oog op een gelijke rechtstoepassing is besloten tot een projectmatige aanpak.De wijze van verkrijging van de informatie noopte bovendien tot een onderzoek of de informatie rechtmatig gebruikt kon worden. Ook dienden de op de verkregen microfiches voorkomende rekeninghouders te worden geïdentificeerd. Gelet op de beperkte naamsomschrijving op de microfiches bleek het nodig daarvoor een bij de RDW aanwezig bestand te raadplegen. Daarvoor waren er aanvullende maatregelen op het gebied van automatisering nodig.Vervolgens is in het laatste kwartaal van 2001 een pilot gestart waarin is getoetst of de verkregen informatie betrouwbaar en bruikbaar was. Daarna zijn de uit het identificatietraject verkregen gegevens verspreid over de regiokantoren en is het project van start gegaan. Vanaf dat moment moesten de lokale inspecteurs beoordelen of de geïdentificeerde rekeninghouders de inkomsten respectievelijk de vermogens hadden opgegeven in hun aangiften. Gelet op de omvang en het tijdsbeslag voor de regionale eenheden zijn de gegevens in een aantal tranches aan de eenheden toegezonden. De eerste serie is verzonden begin januari 2002, de tweede serie in maart 2002 en de derde rond juni/juli 2002. Naderhand zijn er nog meer renseignementen verzonden. Meestal ging het dan om gevallen die pas later geïdentificeerd waren.Tijdens het heffingsonderzoek werd duidelijk dat niet alle geïdentificeerde rekeninghouders bereid waren de benodigde informatie te verstrekken om tot een juiste vaststelling van het inkomen en het vermogen te komen. Omdat het voorts veelal niet mogelijk was om op basis van het saldogegeven op het microfiche tot een redelijke (niet willekeurige) schatting van de aan te brengen correcties te komen, is in het laatste kwartaal van 2002 aan de hand van de gegevens van de medewerkers de applicatie correcties ontwikkeld.Vervolgens zijn ultimo 2002 de aanslagen IB/VB 1990/91 opgelegd op basis van de uit de applicatie naar voren komende gegevens. Bij de aankondiging van de correcties over die jaren is tevens aangegeven wat de mogelijke correcties over de later[e] jaren zouden zijn. Daarbij is ook aangegeven dat het onderzoek nog niet was afgerond. De belastingplichtigen werden aldus alsnog in de gelegenheid gesteld de benodigde gegevens te verstrekken om tot een juiste vaststelling van het inkomen en het vermogen te komen. Dit zou in een directe reactie op de aankondigingsbrief kunnen gebeuren, maar ook bijvoorbeeld in de bezwaarfase voor de eerst opgelegde aanslagen (derhalve in 2003).Voorts speelt nog een rol dat het in het kader van het Rekeningenproject niet gaat om één individuele belastingplichtige en bovendien gaat het per individuele belastingplichtige in het algemeen om ongeveer 21 aanslagen. Om ook de aanslagen over alle latere jaren gelijktijdig op te leggen, hadden in december 2002 tienduizenden aanslagen extra handmatig moeten worden opgelegd. Dit was onuitvoerbaar. Indien de aanslagen in 2003 zouden worden opgelegd kon een deel daarvan via de geautomatiseerde systemen worden verwerkt. Door het spreiden van het opleggen van de aanslagen werd dit proces wel uitvoerbaar.”
Volgens het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank is namens de inspecteur onder meer het volgende verklaard:
“U vraagt mij wat er precies eind 2003 in dit geval concreet is gebeurd. U vraagt mij wat de reden is dat [voorletter 2] [A] pas twee jaar na de derde tranche is geïdentificeerd. Ik stel mij op het standpunt dat de Belastingdienst vrij is in de inrichting van haar werkzaamheden. Achteraf kan je gemakkelijk zeggen: “iedereen had in één dag kunnen worden geïdentificeerd”. De identificatie van [voorletter 2] [A] is op dezelfde wijze als de anderen geschied. De medewerkers van de FIOD doen de identificatie. Medewerkers van het RDW komen daar niet aan te pas. Het is een projectmatige aanpak. Ik weet niet wanneer de FIOD de RDW-gegevens vergelijkt met BVR-gegevens. Het zijn zeer veel gegevens voor de FIOD. Om die reden wordt in gedeeltes geïdentificeerd. Ik vermoed dat eerst de eenvoudig te identificeren personen zijn gedaan. U wijst mij op het proces-verbaal van de FIOD van 25 november 2004. Ik weet niet wanneer de FIOD-medewerker heeft vastgesteld dat een van de twee namen [voornaam 1] is. Op dat moment was het in ieder geval onvoldoende. Als er twijfel blijft bestaan, wordt er dubbel gecheckt. In het BVR-bestand waren eerder alleen de voorletters beschikbaar.Dat de identificatie in dit geval moeilijker was dan normaal, leid ik af uit het feit dat de FIOD gemeentes heeft aangeschreven.Alleen bij 100 procent zekerheid gaan brieven naar betrokkenen eruit. Zo is dat ook bij de derde tranche gebeurd. Dan is sprake van één RDW- en GBA-hit. In dit geval waren er meerdere hits. Ik kan mij goed voorstellen dat je deze post dan even laat liggen. Dit is geen vierde tranche. Het proces is gelijk na de derde tranche opgepakt. Het werd een individuele identificatie. Het proces heeft nooit langer dan zes maanden stilgestaan.”
3 Geschil in hoger beroep
Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep in geschil of de inspecteur de navorderingsaanslagen met voldoende voortvarendheid heeft vastgesteld.
Ter zitting van het Hof zijn partijen overeengekomen dat de inspecteur aan belanghebbende ter zake van door de haar geleden immateriële schade € 5.500 zal vergoeden.