Gerechtshof Amsterdam, 19-11-2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:5122, 14/00806 en 14/00807
Gerechtshof Amsterdam, 19-11-2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:5122, 14/00806 en 14/00807
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 19 november 2015
- Datum publicatie
- 9 december 2015
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2015:5122
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2016:2156
- Zaaknummer
- 14/00806 en 14/00807
Inhoudsindicatie
De inspecteur heeft met de door hem bijgebrachte bewijsmiddelen niet voldoende aannemelijk gemaakt dat hij de waarde van het pand ter bepaling van de drempel voor de aftrek monumentenpanden en ter bepaling van de waarde van dit pand in box 3 op 1 januari 2008 respectievelijk 1 januari 2009 niet te hoog heeft vastgesteld. Ook belanghebbende heeft de door hem verdedigde waarde(n) niet aannemelijk gemaakt. Het Hof heeft de waarden daarom in goede justitie vastgesteld.
Uitspraak
kenmerken 14/00806 en 14/00807
19 november 2015
uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] , belanghebbende,
tegen de uitspraak in de zaken met kenmerken AWB HAA 14/301 en 14/788 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) van 3 oktober 2014 in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Hoorn, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 18 november 2011 voor het jaar 2008 ten name van belanghebbende een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (ib/pvv) opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 10.726 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 50.410 en bij beschikking € 545 aan heffingsrente in rekening gebracht.
De inspecteur heeft met dagtekening 3 oktober 2012 voor het jaar 2009 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (ib/pvv) opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 0 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 11.346 en bij beschikking € 114 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 13 december 2013, de aanslag ib/pvv voor het jaar 2008 verminderd tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 0 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 21.934 en de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig verlaagd.
De inspecteur heeft bij uitspraak, gedagtekend 10 januari 2014, het bezwaar tegen de aanslag ib/pvv voor het jaar 2009 ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 oktober 2014 heeft de rechtbank de door belanghebbende ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 11 november 2014. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft op 5 maart 2015 nadere stukken van belanghebbende ontvangen en in kopie doorgezonden aan de inspecteur.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 augustus 2015. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
Bij brief van 21 oktober 2015 heeft het Hof partijen meegedeeld tot welke beoordeling het Hof is gekomen en heeft het het onderzoek heropend teneinde van de inspecteur te vernemen welke cijfermatige conclusies uit die beoordeling volgen.
Bij brief van 23 oktober 2015 heeft belanghebbende het Hof verzocht hem een voor cassatie vatbare beslissing te doen toekomen.
Bij brief van 28 oktober 2015 heeft het Hof belanghebbende bericht de nadere inlichtingen van de inspecteur af te wachten alvorens uitspraak te kunnen doen.
Bij brieven van 4 en 6 november 2015 heeft de inspecteur de verzochte inlichtingen verstrekt. Als bijlage bij de brief van 6 november 2015 heeft de inspecteur een emailbericht van belanghebbende overgelegd waarin deze meedeelt dat zijn adviseur geen onjuistheden in de berekening van de inspecteur heeft aangetroffen.
Van de na de zitting gevoerde correspondentie zijn telkens afschriften aan de wederpartij verstrekt.
2 Feiten
De rechtbank heeft in de onderdelen 1 t/m 6 van haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin (evenals in de later in deze uitspraak geciteerde overwegingen van de rechtbank) aangeduid als ‘eiseres’, de inspecteur als ‘verweerder’.
“1. Eiser is eigenaar van het pand [a straat] te [Z] . Het betreft een Rijksmonument.
2. Eiser heeft het pand op 27 juli 2001 gekocht voor € 226.900. Vanaf 2004 zijn er onderhouds- en herstelwerkzaamheden uitgevoerd. In de jaren 2008 en 2009 is het pand niet verhuurd. Per 1 juli 2010 is het pand verhuurd aan een horeca-exploitant. De aanvangs(klim)huur bedraagt € 36.000 per jaar en wordt in vier jaar op getrokken naar € 60.000 per jaar.
3. In een uitspraak van Hof Amsterdam van 29 oktober 2008 is de WOZ-waarde van het pand per waardepeildatum 1 januari 2003 en toestandsdatum 1 januari 2005 bepaald op
€ 240.000, waarbij is uitgegaan van een waardering als woning.
4. Eiser heeft voor het jaar 2008 aangifte ib/pvv gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 39.843, na toepassing van het restant persoonsgebonden aftrek van € 39.843 resulterend in nihil, en een inkomen uit sparen en beleggen van € 26.090.
5. Eiser heeft voor het jaar 2009 aangifte ib/pvv gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 47.836, na toepassing van het restant persoonsgebonden aftrek van € 47.836 resulterend in nihil, en een inkomen uit sparen en beleggen van € 26.379.
6. Tot de dossierstukken behoort een op internet gepubliceerde advertentietekst van [makelaar] van het pand d.d. 28 oktober 2008, waarin onder meer het volgende is opgenomen:
“ Pand omschrijving
Een bijzonder horecaobject…
(…)
Monumentale 17e eeuwse vleesslachterij ingericht als restaurant/brasserie. In 2007- 2008 geheel gerestaureerd met behoud van authentieke details en materialen.
(…)
Het totale bruto oppervlak is >300 m2
-Restauratie/brasserie circa 67 m2
-Keuken circa 33 m2
-Eetkamer circa 30 m2
-Algemene ruimte / toilet circa 20 m2
-Zaal verdieping circa 37 m2
-Opslag / kantoor verd. circa 55 m2
-3 Kelders p.m.
-Buitenterrein / terras circa 200 m2
-Voormalig pen-huisje circa 25 m2
(…) ” “
Nu tegen de feitenvaststelling door de rechtbank, als hiervoor vermeld, door partijen geen bezwaren zijn ingebracht, gaat ook het Hof van die feiten uit, met dien verstande dat - naar tussen partijen niet in geschil is - de woorden "het restant" in de onderdelen 4 en 5 van de uitspraak van de rechtbank op een onjuiste vermelding in het verweerschrift in eerste aanleg berusten.
In hoger beroep heeft belanghebbende een rapport van [a] ingebracht waarin deze zijn oordeel geeft over de taxatie van het pand [a straat] te [Z] door de taxateur van de Belastingdienst.
3 Geschil in hoger beroep
Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil de waarde van het pand [a straat] ter bepaling van de drempel voor de aftrek monumentenpanden en ter bepaling van de waarde van dit pand in box 3 voor de jaren 2008 en 2009.