Home

Gerechtshof Amsterdam, 01-12-2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:5132, 14/00815

Gerechtshof Amsterdam, 01-12-2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:5132, 14/00815

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
1 december 2015
Datum publicatie
9 december 2015
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2015:5132
Zaaknummer
14/00815
Relevante informatie
Wet op de omzetbelasting 1968 [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 11

Inhoudsindicatie

Omzetbelasting. Het Hof oordeelt dat uit zowel het arrest ‘Solleveld’, waarin is overwogen dat de fiscale neutraliteit zich ertegen verzet dat medische diensten, die voor een zorgontvanger een gelijkwaardig kwaliteitsniveau hebben, verschillend worden behandeld, als uit het daarop gebaseerde beleidsbesluit, waarin nadere invulling is gegeven aan wat in Nederland in dit kader dient te worden verstaan onder een ‘gelijkwaardig kwaliteitsniveau’, volgt dat de diensten van belanghebbende kunnen delen in de vrijstelling van artikel 11, eerste lid, onderdeel g, ten eerste, onder a, van de Wet OB. Voor de toepassing van de vrijstelling is niet vereist dat belanghebbende beroepskwalificaties heeft die gelijkwaardig zijn aan die van een arts, maar dat hij met betrekking tot het verrichten van medische verzorging een gelijkwaardig kwaliteitsniveau heeft als een arts.

Uitspraak

Kenmerk 14/00815

1 december 2015

uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] , belanghebbende,

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk HAA 14/119 en van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 27 november 2012 aan belanghebbende over het tijdvak 1 juli 2012 tot en met 30 september 2012 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd tot een bedrag van € 3.750, alsmede bij beschikking een verzuimboete opgelegd van € 75 wegens niet betalen en een verzuimboete van € 61 wegens het niet doen van aangifte.

1.2.

Na tegen de naheffingsaanslag en de boetebeschikkingen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 22 november 2013, het bezwaar afgewezen en de naheffingsaanslag en de boetebeschikkingen gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak van 3 oktober 2014 heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en de uitspraak van de inspecteur inzake de verzuimboete wegens niet betalen vernietigd, alsmede de boetebeschikking. Tevens heeft de rechtbank de inspecteur veroordeeld tot vergoeding van proceskosten tot een bedrag van € 730 en vergoeding van het griffierecht.

1.4.

Het tegen deze uitspraken ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 17 november 2014, aangevuld bij brief van 14 december 2014. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld.

1.5.

Belanghebbende heeft een nader stuk ingediend dat bij het Hof op 27 oktober 2015 is ingekomen.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 november 2015. Het hoger beroep is gelijktijdig behandeld met dat in de zaak 14/00816. Belanghebbende heeft ter zitting het hoger beroep met betrekking tot de verzuimboete wegens het niet doen van de aangifte ingetrokken. De inspecteur heeft ter zitting het incidentele hoger beroep met betrekking tot de proceskostenveroordeling ingetrokken. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft in haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin aangeduid als ‘eiser’, de inspecteur als ‘verweerder’.

“1. Eiser heeft een opleiding verpleegkunde gevolgd aan de Hogeschool van [plaats a] en deze met succes afgerond. De datum van het getuigschrift of de bevoegdheidsverklaring is 25 april 1972.

2. Eiser heeft het B-diploma verpleegkunde behaald in het [psychiatrisch centrum] te [plaats b] en het A-diploma verpleegkunde in het [ziekenhuis] te [plaats c] .

3. Eiser heeft daarna een opleiding gevolgd aan de School voor Homeopathie te [plaats d] . Het diploma is uitgereikt op 9 juni 1993.

4. Eiser staat met ingang van […] 2000 ingeschreven in het BIG-register als verpleegkundige.

5. Eiser oefent zelfstandig een praktijk uit als klassiek (kinetisch) homeopaat.

6. Eiser is lid van de Nederlandse Vereniging van Klassiek Homeopaten.”

2.2.

Het Hof gaat voor de beslechting van het geschil uit van voormelde feiten en vult deze feiten als volgt aan.

2.3.

Namens belanghebbende is ter zitting door mr. [Y] , voormalig bestuurslid van de Nederlandse Vereniging van Klassiek Homeopaten (hierna: NVKH), verklaard dat de homeopaten die lid zijn van de NVKH in vrijwel alle gevallen ofwel arts ofwel verpleegkundige zijn doch dat in alle gevallen sprake is van een zorgopleiding waarmee de zorgverlener geregistreerd wordt als bedoeld in de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (hierna: Wet BIG), hierna ook: BIG-opleiding. Voorts heeft mr. [Y] verklaard dat leden/artsen die dezelfde opleiding tot homeopaat hebben genoten als belanghebbende, wel voor hun homeopathische diensten kunnen delen in de vrijstelling van omzetbelasting voor medische dienstverlening.

2.4.

De behandeling door belanghebbende kan curatief, palliatief of preventief van aard zijn.

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep in geschil of de onder punt 1.1 genoemde en bestreden naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is vastgesteld.

3.2.

Belanghebbende stelt primair dat zijn als klassiek/kinetisch homeopaat verrichte prestaties zijn vrijgesteld van omzetbelasting op grond van artikel 11, eerste lid, onderdeel g, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB).

3.3.

De inspecteur bestrijdt dat de vrijstelling van artikel 11, eerste lid, onderdeel g, van de Wet OB van toepassing is op belanghebbendes activiteiten als homeopaat. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

3.4.

Indien het gelijk aan de inspecteur is, is tussen partijen niet in geschil dat de naheffingsaanslag moet worden verminderd tot € 1.145.

3.5.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4 Overwegingen van de rechtbank

5 Wettelijk kader

6 Beoordeling van het geschil

7 Kosten

8 Beslissing