Gerechtshof Amsterdam, 11-02-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:1033, 15/00065
Gerechtshof Amsterdam, 11-02-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:1033, 15/00065
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 11 februari 2016
- Datum publicatie
- 23 maart 2016
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2016:1033
- Zaaknummer
- 15/00065
Inhoudsindicatie
Voor belanghebbende was voldoende kenbaar dat zij op de locatie voor het parkeren parkeerbelasting verschuldigd was. De naheffingsaanslag parkeerbelasting is terecht opgelegd.
Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
kenmerken AWB 15/00065 en 15/00066
11 februari 2016
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op de hoger beroepen van
[X] te [Z] , belanghebbende,
tegen
de uitspraak in de zaken met kenmerken AMS 14/3873 en AMS 14/3874 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 6 januari 2015 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, de heffingsambtenaar,
1.Ontstaan en loop van het geding
1.1.1. Aan belanghebbende is ter zake van het parkeren op 7 april 2014 een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting van de gemeente Amsterdam opgelegd, ten bedrage van € 56,90 (€ 1,40 aan parkeerbelasting verhoogd met een bedrag van € 55,50 aan kosten ter zake van het opleggen van die naheffingsaanslag; hierna ook Naheffingsaanslag 1).
1.1.2. Aan belanghebbende is ter zake van het parkeren op 9 april 2014 een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting van de gemeente Amsterdam opgelegd, ten bedrage van € 56,90 (€ 1,40 aan parkeerbelasting verhoogd met een bedrag van € 55,50 aan kosten ter zake van het opleggen van die naheffingsaanslag; hierna ook Naheffingsaanslag 2).
1.2. Bij in één geschrift vervatte bezwaren van 15 april 2014 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen Naheffingsaanslag 1 en Naheffingsaanslag 2. Bij (afzonderlijke) uitspraken op bezwaar van (beiden) 18 mei 2014 heeft de heffingsambtenaar de bezwaren ongegrond verklaard en de naheffingsaanslagen gehandhaafd.
1.3. Bij mondelinge uitspraak van 6 januari 2015 (waarvan het proces-verbaal op 8 januari 2015 is verzonden) heeft de rechtbank de door belanghebbende ingestelde beroepen tegen de hiervoor onder 1.2 genoemde uitspraken op bezwaar ongegrond verklaard.
1.4. De tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde (in één geschrift vervatte) hoger beroepen zijn bij het Hof ingekomen op 18 februari 2015. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5. Belanghebbende heeft schriftelijk gerepliceerd. De inspecteur is in de gelegenheid gesteld te dupliceren maar hij heeft daarvan geen gebruik gemaakt.
1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 januari 2016. Belanghebbende, die voor de zitting is uitgenodigd bij aangetekende brief met dagtekening 19 november 2015 verzonden naar het adres [adres 1] , is niet verschenen. Blijkens de gegevens van PostNL (‘Track & Trace’) is de brief op 21 november 2015 afgeleverd op het adres van belanghebbende en is voor de ontvangst getekend. Namens de heffingsambtenaar zijn verschenen mr. B. Brekveld en [A] . Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift met de uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
Nu de uitspraak van de rechtbank geen afzonderlijke vaststelling van de feiten bevat, stelt het Hof de feiten als volgt vast:
Belanghebbende heeft een voertuig, merk [merk] , met kenteken [kenteken] in de nacht van 6 op 7 april 2014 op een - nabij NS Station Sloterdijk gelegen - parkeerterrein aan het [locatie] (hierna: de locatie) geparkeerd.
Op 7 april 2014 omstreeks 9.28 uur en op 9 april 2014 omstreeks 10.42 uur heeft een parkeercontroleur van Cition geconstateerd dat voornoemde [merk] op de locatie geparkeerd stond. Omdat hij meende dat de verschuldigde parkeerbelasting niet was voldaan, heeft hij Naheffingsaanslag 1 en Naheffingsaanslag 2 opgelegd.
3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarbij zij het volgende heeft overwogen (belanghebbende wordt daarin aangeduid als ‘eiseres’ en de heffingsambtenaar als ‘verweerder’):
“2.1. Eiseres stelt dat zij heeft onderzocht of ter plaatse vrij geparkeerd mocht worden. Volgens eiseres staat op de website van de gemeente niet exact vermeld waar er voor het parkeren moet worden betaald. Volgens eiseres mag zij er van uitgaan dat voor parkeren op het niet bewaakte terrein naast het P+R terrein, dat buiten de ring A10 ligt, niet hoeft te worden betaald.
Verweerder heeft gesteld dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Volgens verweerder kon er geen misverstand over bestaan dat er ter plaatse een betalingsverplichting gold. Aan het [locatie] wordt door middel van parkeerapparatuur op straat duidelijk gemaakt dat in dit gebied een betaald-parkeren regime geldt. Op het [locatie] is volgens de Verordening Parkeerbelastingen parkeerbelasting verschuldigd. Het betaald-parkeren regime geldt op het gehele plein.
De rechtbank overweegt dat verweerder een plattegrond heeft overgelegd waaruit blijkt dat verspreid op het parkeerterrein naast het omheinde P+R terrein, dat tegenover het hotel aan het [locatie] is gelegen, vier parkeerautomaten aanwezig zijn. Verweerder heeft gesteld dat die automaten zijn verlicht. De rechtbank ziet geen reden om daaraan te twijfelen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder reeds door de plaatsing van de parkeerautomaten, voldoende duidelijk gemaakt dat voor het parkeren ter plaatse parkeerbelasting verschuldigd was. Uit de door eiseres overgelegde foto blijkt dat in ieder geval één parkeerautomaat zichtbaar is vanaf de plaats waar eiseres heeft geparkeerd.
Voor zover eiseres stelt dat zij de parkeerautomaten niet heeft gezien, overweegt de rechtbank dat haar dit niet kan baten. Op de bestuurder van een auto rust een onderzoeksplicht. Eiseres heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderzoek gedaan naar de geldende regels met betrekking tot de parkeerregulering ter plaatse. De gevolgen hiervan komen voor risico van eiseres.
3. De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslagen op goede gronden zijn opgelegd.
4. Het beroep is ongegrond.”
4 Geschil in hoger beroep
Tussen partijen is in geschil of Naheffingsaanslag 1 en de Naheffingsaanslag 2 terecht zijn opgelegd. Daarbij spitst het geschil zich toe op de vraag of het voor belanghebbende voldoende kenbaar was dat zij op de locatie voor het parkeren parkeerbelasting verschuldigd was.
Partijen doen hun standpunt steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.