Gerechtshof Amsterdam, 12-01-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:133, 14/00740
Gerechtshof Amsterdam, 12-01-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:133, 14/00740
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 12 januari 2016
- Datum publicatie
- 27 januari 2016
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2016:133
- Zaaknummer
- 14/00740
Inhoudsindicatie
Met dagtekening 6 januari 2007 is aan belanghebbende een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting over het boekjaar 1 december 2001 tot en met 31 augustus 2002 opgelegd. Op 29 maart 2010 is belanghebbende door de Kamer van Koophandel ontbonden. Na eerst bezwaar te hebben gemaakt komt belanghebbende op 22 februari 2013 in beroep tegen de aanslag. De rechtbank is van oordeel dat vanwege de ontbinding en het sluiten van de vereffening belanghebbende geen rechtshandelingen meer kon verrichten en heeft het beroep om die reden niet-ontvankelijk verklaard. Het Hof stelt echter vast dat belanghebbende heeft gesteld dat zij aanspraak maakt op een schadevergoeding omdat het opleggen van de navorderingsaanslag onrechtmatig zou zijn. Een dergelijke schadevergoeding kan alleen worden toegekend indien het beroep tegen de navorderingsaanslag gegrond is. Voor het vereffenen van de bate bestaande uit de vordering tot schadevergoeding, was dus het instellen van beroep bij de rechtbank nodig. Het Hof is dan ook van oordeel dat de rechtbank het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard en wijst de zaak terug naar de rechtbank.
Uitspraak
kenmerk 14/00740
12 januari 2016
uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X B.V.] te [Z] , belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland in de zaak met kenmerk AWB 13/1178 (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst Amsterdam, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 6 januari 2007 aan belanghebbende over het boekjaar 1 december 2001 tot en met 31 augustus 2002 een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting opgelegd onder [aanslagnummer] (hierna: de navorderingsaanslag).
Belanghebbende heeft tegen de navorderingsaanslag schriftelijk bezwaar gemaakt op 9 februari 2011. De inspecteur heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard bij uitspraak gedagtekend 28 januari 2013.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het Hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft nadere stukken ingediend; Deze zijn door het Hof ontvangen op:
- 15 mei 2015 (welk stuk op het Hof is afgegeven)
- 20 mei 2015
- 19 mei 2015
- 26 mei 2015
- 27 mei 2015
- 28 mei 2015
- 31 juli 2015 en
- 3 augustus 2015
De inspecteur heeft ook nadere stukken ingediend; Deze zijn door het Hof ontvangen op:
- 26 mei 2015
- 8 juni 2015 en
- 16 juni 2015
De hiervoor vermelde stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 september 2015. Aldaar zijn verschenen namens belanghebbende, [a] , vereffenaar, Mw. L.K. Mitzman, tolk, alsmede, ter bijstand, Mw. J.W. Vriesinga; namens de inspecteur is verschenen mr. V.P. Wakkerman, tot bijstand vergezeld van F.G. van Pelt.
Belanghebbende heeft ter zitting twee pleitnota’s voorgedragen. Kopieën daarvan zijn verstrekt aan het Hof en aan de inspecteur. De inspecteur heeft een schriftelijk rapport overhandigd aan het Hof en aan belanghebbende. Het rapport is opgemaakt door [b] , behandelingsfunctionaris werkzaam bij de Belastingdienst afdeling B/CA Rechtshandhaving, en behelst een verklaring over de aanbieding ter post van de navorderingsaanslag.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt; een afschrift daarvan is aan partijen verzonden.
De voorzitter heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Na afloop van de zitting heeft de inspecteur een voorstel tot een fiscale overeenkomst met belanghebbende gezonden aan het Hof. Het Hof heeft dit voorstel doorgeleid aan belanghebbende. Belanghebbende heeft daarop (schriftelijk) het voorstel afgewezen, onder meer omdat zij aanspraak maakte op een vergoeding van kosten en schade. De na sluiting van het onderzoek binnengekomen stukken vormen, naar het oordeel van het Hof, geen reden het onderzoek te heropenen, omdat zij geen aanleiding geven te veronderstellen dat het onderzoek onvolledig zou zijn geweest.
2 Tussen partijen vaststaande feiten
Belanghebbende is op 29 maart 2010 door de Kamer van Koophandel ontbonden. De Kamer van Koophandel heeft een melding van de ontbinding verzonden naar een ander adres dan het adres waarop belanghebbende was ingeschreven.
Stellende dat zij nog over baten beschikteen nimmer ontbonden had mogen worden, heeft belanghebbende tezamen met [K B.V.] een verzoekschrift ingediend bij de handelskamer van de Rechtbank Midden-Nederland (hierna: de handelskamer), strekkende tot heropening van de vereffening en benoeming van een vereffenaar als bedoeld in artikel 2:23c BW. De handelskamer heeft het verzoek ontvangen op 12 augustus 2014.
Bij beschikking van 29 oktober 2014 heeft de handelskamer het verzoek toegewezen. De handelskamer overwoog daartoe, voor zover relevant, als volgt:
“2.2. Verzoeksters onderbouwen hun verzoek als volgt. [X B.V.] is op 29 maart 2010 opgehouden te bestaan omdat geen bekende baten meer aanwezig waren. [X B.V.] had een vordering op [I B.V.] groot € 11.863,89. [K B.V.] heeft een algemene volmacht van [X B.V.] om deze in en buiten rechte te vertegenwoordigen en vorderingen te incasseren. [K B.V.] heeft de vordering op [I B.V.] geïncasseerd en is dit bedrag derhalve verschuldigd aan [X B.V.] . Voor de afwikkeling hiervan dient de vereffening van [X B.V.] heropend te worden, aldus verzoeksters.
De rechtbank oordeelt dat uit de stellingen van verzoeksters genoegzaam blijkt dat het noodzakelijk is om de vereffening te heropenen. Tevens is gebleken van de noodzaak van benoeming van een vereffenaar. De door verzoeksters voorgestelde persoon zal als zodanig worden benoemd.”
De handelskamer heeft daarop de vereffening van het vermogen van belanghebbende heropend, en [a] benoemd tot de vereffenaar.
De (belastingkamer van de) rechtbank heeft, voorafgaande aan de heropening van de vereffening door de handelskamer, in de onderhavige zaak twee zittingen gehouden. De eerste op 31 oktober 2013; de tweede op 15 juli 2014. De rechtbank heeft onmiddellijk aan het einde van de tweede zitting mondeling uitspraak gedaan. Een afschrift van het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak heeft de rechtbank daags daarop, dus op 16 juli 2014, aan partijen verzonden. Het proces-verbaal bevat een rechtsmiddelenverwijzing.
De rechtbank heeft het voor belanghebbende bestemde afschrift niet aan belanghebbende of haar gemachtigde verzonden, maar aan een voormalige adviseur (zijnde mr. M.J. Kemp van Contaxus Belastingadviseurs en Controllers) die ten tijde van het beroep niet gemachtigd was.
Op 3 september 2014 heeft de rechtbank een afschrift van het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak alsnog aan belanghebbende verzonden. Belanghebbende heeft op 1 oktober 2014 hoger beroep ingesteld.
3 Geschil in hoger beroep
In hoger beroep is tussen partijen in geschil het antwoord op de volgende vragen:
(A) is het hoger beroep ontvankelijk? Zo ja,
(B) is het beroep ontvankelijk?
Belanghebbende beantwoordt beide vragen bevestigend, de inspecteur ontkennend.
Indien het beroep ontvankelijk is, is tussen partijen in geschil of belanghebbende terecht een herinvesteringsreserve heeft gevormd. Belanghebbende heeft het Hof uitdrukkelijk verzocht om indien zowel het hoger beroep als het beroep ontvankelijk is, het geding niet inhoudelijk af te doen, doch terug te wijzen naar de rechtbank.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep en terugwijzing naar de rechtbank. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.