Gerechtshof Amsterdam, 26-01-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:142, 15/00086 tot en met 15/00088
Gerechtshof Amsterdam, 26-01-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:142, 15/00086 tot en met 15/00088
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 26 januari 2016
- Datum publicatie
- 3 februari 2016
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2016:142
- Zaaknummer
- 15/00086 tot en met 15/00088
- Relevante informatie
- Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 01-04-2023 tot 01-01-2024] art. 225
Inhoudsindicatie
Parkeerbelasting. Het is aan belanghebbende om (tijdig) een (nieuwe) parkeervergunning aan te vragen en aan de dienaangaande voorwaarden te voldoen. De mogelijkheid dat de vergunning (nog) niet was ingegaan, komt voor zijn risico.
Uitspraak
Kenmerken 15/00086 tot en met 15/00088
26 januari 2016
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op de hoger beroepen van
[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,
tegen de uitspraak in de zaken met kenmerken AMS 14/6075, AMS 14/6076 en AMS 14/6077 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, de heffingsambtenaar.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is ter zake van het parkeren op 9 juli 2014 een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd (nummer 50125458), ten bedrage van € 58,50 (bestaande uit € 3,00 aan parkeerbelasting verhoogd met een bedrag van € 55,50 aan kosten ter zake van het opleggen van die naheffingsaanslag).
Aan belanghebbende is ter zake van het parkeren op 10 juli 2014 een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd (nummer 50126304), ten bedrage van € 58,50 (€ 3,00 aan parkeerbelasting verhoogd met een bedrag van € 55,50 aan kosten ter zake van het opleggen van die naheffingsaanslag).
Aan belanghebbende is ter zake van het parkeren op 11 juli 2014 een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd (nummer 50126761), ten bedrage van € 58,50 (€ 3,00 aan parkeerbelasting verhoogd met een bedrag van € 55,50 aan kosten ter zake van het opleggen van die naheffingsaanslag).
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de hiervoor onder 1.1.1 tot en met 1.1.3 gemelde naheffingsaanslagen. Bij (afzonderlijke) uitspraken op bezwaar, d.d. 30 augustus 2014, heeft de heffingsambtenaar de bezwaren ongegrond verklaard en de naheffingsaanslagen gehandhaafd.
Bij mondelinge uitspraak van 17 februari 2015 (waarvan het proces-verbaal op 25 februari 2015 is verzonden) heeft de rechtbank de door belanghebbende ingestelde beroepen tegen de hiervoor onder 1.2 gemelde uitspraken op bezwaar ongegrond verklaard.
De tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde (in één geschrift vervatte) hoger beroepen zijn bij het Hof ingekomen op 9 maart 2015, aangevuld bij brief bij het Hof ingekomen op 27 mei 2015. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 januari 2016. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift met de uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
Nu de uitspraak van de rechtbank geen afzonderlijke vaststelling van de feiten bevat, stelt het Hof de feiten als volgt vast:
Belanghebbende heeft een auto met het kenteken [..-..-..] (hierna: de Auto) van een kennis gekocht. De kennis woonde in de buurt en beschikte over een bewonersvergunning voor de auto. Voorafgaande aan de aankoop deelde belanghebbende de auto met deze kennis. De bewonersvergunning was geldig tot 1 juli 2014.
Belanghebbende heeft in april een parkeervergunning voor bedrijven aangevraagd. De aanvraag werd geweigerd dan wel niet in behandeling genomen, omdat het bij de aanvraag gevoegde uittreksel uit de Kamer van Koophandel was verlopen.
Aan belanghebbende zijn ter zake van het niet-voldoen van parkeerbelasting op (woensdag) 9 juli 2014, (donderdag) 10 juli 2014 en (vrijdag) 11 juli 2014, om respectievelijk 09:59 uur, 15:11 uur en 10:30 uur de onderhavige naheffingsaanslagen opgelegd.
De [A-straat] is een straat in Amsterdam, die op grond van de Verordening Parkeerbelastingen 2014 van de gemeente Amsterdam (hierna: de Verordening) is aangewezen als zone waar – op de hiervoor vermelde tijdstippen – ter zake van parkeren parkeerbelasting is verschuldigd.
Op 17 juli 2014 is aan belanghebbende voor de Auto een bedrijfsvergunning afgegeven.
3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en daarbij het volgende overwogen (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’:
“2. Niet in geschil is dat voor het parkeren van het voertuig op de onderhavige plaats op de tijdstippen parkeerbelasting verschuldigd was en dat eiser deze parkeerbelasting niet heeft voldaan. Eveneens staat vast dat er op respectievelijk 9 juli 2014, 10 juli 2014 en 11 juli 2014 geen geldige parkeervergunning voor het kenteken [..-..-..] aanwezig was.
3. Eiser heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat het niet aan hem te wijten is dat hij op 9, 10 en 11 juli 2014 geen geldige parkeervergunning had, omdat hij er alles aan heeft gedaan om tijdig een parkeervergunning te regelen. Door het handelen van Cition is dat echter niet op tijd gelukt, aldus eiser.
4. De rechtbank overweegt dat het vervelend is voor eiser dat het lang heeft geduurd voordat zijn aanvraag om een parkeervergunning is gehonoreerd, maar dat dit niet wegneemt dat het de verantwoordelijkheid van de kentekenhouder is om ofwel een geldige parkeervergunning voor het kenteken te hebben ofwel parkeerbelasting te betalen. Ten tijde van de opgelegde naheffingsaanslagen wist eiser of had eiser kunnen weten dat er nog geen geldige parkeervergunning voor het kenteken was afgegeven. Gelet daarop was eiser parkeerbelasting verschuldigd, die hij diende te voldoen bijvoorbeeld door bij een automaat een parkeerkaartje te kopen. Eiser heeft dat evenwel nagelaten.
5. Daarom is de rechtbank van oordeel dat verweerder op grond van de Verordening terecht de drie onderhavige naheffingsaanslag heeft opgelegd.”