Gerechtshof Amsterdam, 26-04-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:1581, 14/00823
Gerechtshof Amsterdam, 26-04-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:1581, 14/00823
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 26 april 2016
- Datum publicatie
- 4 mei 2016
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2016:1581
- Zaaknummer
- 14/00823
Inhoudsindicatie
Kostenvergoeding. (i) Andere wegingsfactor voor enerzijds het beroepschrift en anderzijds het onderzoek ter zitting is mogelijk, gelet op de nieuwe procedure die is aangevangen met een bij de intrekking op de voet van artikel 8:75a Awb door belanghebbende gedaan verzoek. (ii) Geen kostenvergoeding voor de als aanvulling op het taxatieverslag aangemerkte taxatiekaart. (iii) Kostenvergoeding van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor het verschijnen op een hoorzitting in de bezwaarfase in 15 WOZ-zaken. Geen sprake van samenhangende zaken. Geen bijzondere omstandigheden die aanleiding geven de vergoeding te matigen. Zuiver forfaitair bepaalde vergoeding is niet dermate disproportioneel.
Uitspraak
Kenmerk 14/00823
26 april 2016
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de heffingsambtenaar van de gemeente Zandvoort, de heffingsambtenaar,
(gemachtigde: mr. E. Brouwer),
en het incidenteel hoger beroep van
[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: E. Coumou van WOZ-Consultants),
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk HAA 14/405 van de rechtbank Noord- Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar.
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op de voet van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken de waarde van de onroerende zaak bekend als [A-straat 1] te [Z] op de waardepeildatum 1 januari 2012 voor het tijdvak 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013 vastgesteld op € 393.000.
In hetzelfde geschrift is ook de aanslag onroerende-zaakbelastingen voor het belastingjaar 2013 bekend gemaakt.
Bij uitspraak, gedagtekend 3 januari 2014, heeft de heffingsambtenaar de tegen de hiervoor gemelde gemeentelijke belastingen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de hiervoor gemelde uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Bij brief van 29 april 2014 schrijft de heffingsambtenaar aan belanghebbende dat “tegemoet moet worden gekomen aan de gronden van [het] beroep en de waardebeschikking alsnog verlaagd moet worden van € 393.000,- naar € 366.000,- ”. Daarop heeft belanghebbende, bij brief van 6 mei 2014, het beroep ingetrokken. Tegelijk met die intrekking heeft belanghebbende verzocht om de heffingsambtenaar te veroordelen in de kosten voor de behandeling van het bezwaar en het beroep.
De rechtbank heeft bij uitspraak van 17 oktober 2014 op de voet van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) de heffingsambtenaar veroordeeld in de kosten tot een bedrag van € 1.519.
Het tegen deze uitspraak door de heffingsambtenaar ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 20 november 2014, aangevuld bij brief van 4 december 2014. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend en daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft het incidenteel hoger beroep beantwoordt bij brief van 29 april 2015.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 maart 2016. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Tussen partijen vaststaande feiten
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:
“Op 6 november 2013 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Tijdens die hoorzitting zouden, zoals de rechtbank begrijpt, 19 bezwaren die door de gemachtigde namens 19 verschillende belanghebbenden waren ingediend worden besproken. Eén van die bezwaren zag op twee objecten. Tijdens de hoorzitting heeft de gemachtigde medegedeeld in één zaak niet langer op te treden, in twee zaken alsnog af te zien van het horen en in twee zaken het bezwaar in te trekken. Er zijn uiteindelijk 14 bezwaren met betrekking tot 15 objecten besproken tijdens de hoorzitting die in totaal 155 minuten heeft geduurd. In die tijd is ook besproken waarom in vijf zaken de hoorzitting niet meer nodig was. Er zijn bij uitspraak op bezwaar zes bezwaren met betrekking tot zeven objecten gegrond verklaard. ”
Het Hof gaat van dezelfde feiten uit.
Ter zitting van het Hof hebben beide partijen desgevraagd verklaard dat de tijdens de hoorzitting van 6 november 2013 behandelde bezwaren betrekking hebben gehad op verschillende objecten; objecten waarvan de relevante waardebepalende elementen per object verschilden.
3 Geschil in hoger beroep en incidenteel hoger beroep
Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep in geschil (de hoogte van) de kostenvergoeding van (i) door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor het verschijnen op een hoorzitting in de bezwaarfase en (ii) de aan belanghebbende uitgebrachte “Taxatiekaart”.
In incidenteel hoger beroep is in geschil de vraag of de rechtbank bij de berekening van de proceskostenvergoeding het gewicht van de zaak voor zover het betreft het verschijnen op een zitting bij de rechtbank terecht heeft gesteld op 0,5 (licht) als bedoeld in onderdeel C1 van de Bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit).
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting van het Hof hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.