Home

Gerechtshof Amsterdam, 11-04-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:1583, 15/00588 en 15/00589

Gerechtshof Amsterdam, 11-04-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:1583, 15/00588 en 15/00589

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
11 april 2016
Datum publicatie
27 april 2016
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2016:1583
Zaaknummer
15/00588 en 15/00589

Inhoudsindicatie

“Belanghebbendes activiteiten bestaande uit de exploitatie van een giftshop vormen geen bron van inkomen. De door belanghebbende daaruit geclaimde verliezen komen dan ook niet in aftrek. Wel zijn partijen eensluidend van mening dat de aanslag Inkomensafhankelijke bijdrage Zvw alsnog op nihil moet worden gesteld en dat sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Bpb. Het Hof acht het evenwel op geen enkele wijze aannemelijk geworden dat de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar, beroep en hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken het bedrag dat bij onverkorte toepassing van de forfaitaire regeling aan kostenvergoeding zou worden toegekend, overtreft”.

Uitspraak

kenmerken 15/00588 en 15/00589

11 april 2016

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op de hoger beroepen van

[X] , te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: R.R. Sewkaransing)

tegen

de uitspraak in de zaken met kenmerken HAA 14/4299 en 14/4300 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) van 10 juli 2015 in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.1.

Met dagtekening 8 mei 2014 heeft de inspecteur aan belanghebbende voor het jaar 2010 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB) berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.000.

1.1.2.

Met dagtekening 8 mei 2014 heeft de inspecteur aan belanghebbende voor het jaar 2010 een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet opgelegd berekend naar een bijdrage-inkomen van € 30.000.

1.2.

Na tegen de hiervoor onder 1.1.1 en 1.1.2 vermelde aanslagen gemaakte bezwaren heeft de inspecteur bij uitspraken op bezwaar, beide gedagtekend 10 september 2014, de bezwaren ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen die uitspraken beroepen ingesteld. Bij uitspraak van 10 juli 2015 heeft de rechtbank de beroepen ongegrond verklaard.

1.4.

De tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde (in één geschrift vervatte) hoger beroepen zijn bij de griffie van het Hof ingekomen op 16 juli 2015. Bij (fax)brief van 14 augustus 2015 is het hoger beroepschrift nader gemotiveerd. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Bij (fax)brieven van 14 maart 2016 (15:19 uur en 17:44 uur) aan de griffie van het Hof heeft belanghebbende (nadere) stukken ingediend. Het faxbericht van 15.19 uur is (per e-mailbericht) op 14 maart 2016 doorgezonden naar de inspecteur. Het faxbericht van 17.44 uur is door de griffie (kort) na de zitting van 15 maart 2016 doorgezonden naar de griffier van de vierde meervoudige belastingkamer.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 maart 2016. Belanghebbende is verschenen en namens de inspecteur, [A] en [B] . Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.1. De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

“1. Eiseres heeft een aangifte ib/pvv over het jaar 2010 ingediend. Het aangegeven inkomen in box 1 was als volgt samengesteld:

(€)

Winst uit onderneming

-20.733

MKB-vrijstelling

2.487

Aftrek eigen woning

- 7.024

Alimentatie

30.000

Totaal

4.730

2. Verweerder heeft tussen 14 augustus 2013 en 27 september 2013 verschillende keren geprobeerd een afspraak met eiseres te maken voor een boekenonderzoek. Dit is niet gelukt.

3. Verweerder heeft eiseres bij brief van 1 oktober 2013 medegedeeld dat zij niet heeft voldaan aan de vereisten van artikel 47, eerste lid, en artikel 49, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Tevens heeft verweerder eiseres verzocht een nieuwe afspraak te maken.

4. Eiseres heeft verweerder bij brieven van 17 september 2013 en 28 september 2013 gemeld dat de administratie grotendeels verloren is gegaan door brand, waterschade, diefstal, een computercrash en een verhuizing. Zij legt de verantwoording voor het niet doorgaan van het boekenonderzoek bij verweerder. Tevens doet eiseres een beroep op het retentierecht, een WOB verzoek en een beroep op de Wet bescherming persoonsgegevens.

5. Verweerder heeft eiseres bij brief van 8 november 2013 gevraagd om een nadere onderbouwing van en informatie over de redenen van het verloren gaan van de administratie. Tevens heeft verweerder eiseres erop gewezen dat het niet overleggen van een administratie tot gevolg kan hebben dat het aangegeven verlies niet zal worden geaccepteerd. Verweerder heeft eiseres bij brief van 16 december 2013 nogmaals dezelfde vragen gesteld. Eiseres heeft de vragen niet beantwoord.

6. Verweerder heeft de bevindingen op 26 maart 2014 vastgelegd in een verslag.

7. Verweerder heeft op 8 mei 2014 voor het jaar 2010 een aanslag ib/pvv aan eiseres opgelegd. Hierbij heeft verweerder geen rekening gehouden met het resultaat uit onderneming, de MKB-vrijstelling en de aftrek eigen woning. De aanslag is opgelegd naar een belastbaar inkomen in box 1 van € 30.000.

8. Tussen partijen staat niet ter discussie dat eiseres in 2010 met diverse activiteiten een opbrengst van € 16.617 heeft behaald.

9. Eiseres heeft verweerder bij brief van 31 juli 2014 onder meer het volgende laten weten:

“(…) De eigenwoning van cliënte gebruikte zij zakelijk en deels privé als zij daar was i.v.m. haar zakelijke activiteiten (webshops, archief en opslag) en verbouwing van de eigen woning. Het is algemeen bekend dat men zich niet kan inschrijven op meerdere adressen en derhalve heeft zij zich ingeschreven op haar hoofdverblijf. De eigen woning kunt u buiten beschouwing laten en zijn de eigendoms –hypotheekakte derhalve niet van toepassing en heeft u toegang tot deze gegevens aangezien ze openbaar zijn”.

10. Eiseres heeft de rechtbank bij brief van 28 mei 2015 medegedeeld dat zij de zitting van 29 mei 2015 niet zou bijwonen.”

2.1.2. Nu tegen de feitenvaststelling door de rechtbank, als hiervoor vermeld, door partijen geen bezwaren zijn ingebracht, gaat het Hof ook van die feiten uit. Het Hof voegt daaraan nog de volgende feiten toe.

2.1.3. Tot de gedingstukken behoort een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel van 21 juli 2005. Hierin is opgenomen dat op naam van belanghebbende een onderneming met de handelsnaam “ [onderneming A] ” vanaf 1 december 2001 is ingeschreven. In het in eerste aanleg ingediende verweerschrift van de inspecteur is opgenomen dat deze inschrijving op 8 september 2010 is beëindigd. Op 8 september 2010 is op naam van belanghebbende een onderneming met de handelsnaam “ [onderneming B] ” ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel. Deze inschrijving is in 2011 beëindigd.

In het aan belanghebbende uitgebrachte rapport van boekenonderzoek van 26 maart 2014 is ter zake de activiteiten opgenomen “Ik vermoed dat mevrouw [X] (hof: belanghebbende) een giftshop heeft geëxploiteerd”.

2.1.4. In de door belanghebbende ingediende nadere motivering van het bezwaarschrift van 31 juli 2014 is opgenomen “Cliënte heeft een giftshop geëxploiteerd met overwegend religieuze artikelen (Bijbels, boeken, geschenken, woonaccesoires, kleding, schoenen ed.[)].Daarnaast had zij twee webwinkels en gaf zij adviezen en verleende diensten op maatschappelijk/pastoraal, sociaal/fiscaal juridisch gebied”.

Het Hof zal belanghebbendes activiteiten hierna aanduiden als “de giftshop”.

2.1.5. In de aangiften IB 2008 en 2009 heeft belanghebbende ondernemingsverliezen opgenomen ad € 3.230 (2008) en € 32.216 (2009).

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep in geschil of de inspecteur de aanslagen terecht en tot de juiste bedragen heeft vastgesteld.

3.2.

Ter zitting van het Hof heeft de inspecteur zich nader op het standpunt gesteld dat in het licht van artikel 5.2, tweede lid, aanhef en onderdeel c, van de Regeling zorgverzekering de aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet dient te worden verminderd tot nihil en ter zake van de afdoening van het bezwaar en (hoger) beroep tegen deze aanslag sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

3.3.

Partijen doen hun standpunten voor het overige in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing