Gerechtshof Amsterdam, 19-05-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:2023, 14/000384
Gerechtshof Amsterdam, 19-05-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:2023, 14/000384
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 19 mei 2016
- Datum publicatie
- 8 juni 2016
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2016:2023
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:910, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Zaaknummer
- 14/000384
Inhoudsindicatie
Op belanghebbende rust de bewijslast dat zij als indirect vertegenwoordiger voor de importeur is opgetreden. Op grond van de bij de (GPA) aangiften gevoegde gegevens komt het Hof tot het oordeel dat belanghebbende voldoende kenbaar heeft gemaakt op te treden voor rekening van de importeur. Belanghebbende kan derhalve een beroep doen op de door de Engelse douane aan de importeur verstrekte bindende oorsprong inlichtingen. Op grond van deze bindende oorsprong inlichtingen wordt de biodiesel geacht de oorsprong Canada te hebben.
Uitspraak
Kenmerk 14/00384
19 mei 2016
uitspraak van de meervoudige douanekamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] , belanghebbende,
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 13/5174 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 23 november 2012 aan belanghebbende een uitnodiging tot betaling (hierna: UTB 1) uitgereikt voor een bedrag van € 3.716.341,30 (€ 1.563.914,89 aan antidumpingrecht en € 2.152.426,42 aan compenserend recht).
De inspecteur heeft met dagtekening 13 december 2012 aan belanghebbende een uitnodiging tot betaling (hierna: UTB 2) uitgereikt voor een bedrag van € 21.737.651,30 (€ 9.147.662,64 aan antidumpingrecht en € 12.589.988,66 aan compenserend recht).
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraak, gedagtekend 15 november 2013, de bezwaren ongegrond verklaard en de UTB’s gehandhaafd.
Bij uitspraak van 28 februari 2014 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 4 juni 2014 en aangevuld bij brief met dagtekening 1 juli 2014. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De inspecteur heeft voorafgaand aan de zitting een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 december 2015. Het Hof heeft het onderzoek ter zitting geschorst en bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat teneinde belanghebbende in de gelegenheid te stellen nadere informatie te verstrekken. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
Belanghebbende heeft nadere stukken ingediend bij brieven van 22 december 2015 en van 1 februari 2016. Een afschrift van deze stukken is aan de inspecteur gezonden. Deze heeft zich onthouden van een nadere reactie. Partijen hebben desgevraagd aangegeven af te zien van een nadere zitting. Het Hof heeft daarop het onderzoek gesloten.
2 Feiten
De Rechtbank heeft de feiten als volgt vastgesteld, waarbij belanghebbende als ‘eiseres’ is aangeduid en de inspecteur als ‘verweerder’.
“2.1. In de thans in geding zijnde jaren was de fiscale eenheid [bedrijf A] (hierna: [bedrijf A] ) gevestigd te [vestigingsplaats] . [bedrijf B] te [vestigingsplaats] was een dochtermaatschappij van [bedrijf A] . In 2009 is de dochtermaatschappij [bedrijf C] (hierna: [bedrijf C] ) opgericht.
In november en december 2009 en in januari en maart 2010 heeft eiseres voor importeur [bedrijf A] aangiften voor het brengen in het vrije verkeer gedaan van biodiesel. De biodiesel is aangegeven onder GN-code 3824 90 91 en als land van oorsprong is Canada aangegeven.
In februari 2010 ontvangt het Europese Anti-Fraude Bureau (hierna: OLAF) informatie van de European Diesel Board dat bij de invoer in het vrije verkeer van biodiesel uit de Verenigde Staten van Amerika (hierna: VS) de compenserende heffing en de antidumpingheffing zouden worden ontdoken. Vermoed wordt dat biodiesel met oorsprong VS valselijk werd aangegeven als biodiesel met oorsprong Canada.
De OLAF heeft een onderzoek ingesteld naar de mogelijke ontduiking van antidumpingheffing bij de invoer van biodiesel met oorsprong VS. Het daarvan opgemaakte rapport van 15 oktober 2012 met nummer OF/2012/0986 houdt onder meer in:
“(…)
2. Investigative activities carried out and evidence collected
Analysis of the information and the documents obtained
(…)
Based on the information and documentation supplied by the Canadian authorities, it was established that the majority of the biodiesel in question, exported tot the EU (namely the Netherlands), had initially been imported from the US and declared for free circulation in Canada by [bedrijf A]. The US biodiesel was stored either in storage tanks in Qeubec City, which had been leased from the compagny [bedrijf D] (hereafter: [bedrijf D] ) or in storage tanks in Montreal, which had been leased from the company [bedrijf E ] (hereafter: [bedrijf E ] ).
In addition, [bedrijf A] had brought some quantities of biodiesel from Canadian companies, mainly from [bedrijf F] and from [bedrijf G] . Both companies are known as genuine producers of biodiesel. The biodiesel brought from Canadian suppliers was stored in the same tanks as the biodiesel imported from the US; that is either in [bedrijf D] or in [bedrijf E ] .
(…)
Based on the explanations received by [bedrijf H] from [bedrijf A] (Annex 1.6), the description of the goods, and available certificates of properties, it has been established that the biodiesel imported from the US was soy methyl ester and that the biodiesel brought from Canadian suppliers was tallow methyl ester. (…)
Both types of biodiesel, that is the Canadian tallow methyl ester and the US soy methyl ester, were mixed in the [bedrijf E ] and [bedrijf D] tanks. As a result of this, the average content of Canadian biodiesel in the final mixture was below 30%. (…)
It has been established that in the storage companies, other than the simple mixing of the US and Canadian biodiesel, no processing took place.
(…)”
Op 23 november 2012 heeft verweerder eiseres telefonisch en tussen 14:19 en 14:33 uur per fax op de hoogte gesteld van het voornemen de onder 1.1.1 genoemde utb op te leggen. Eiseres heeft tot 16:00 uur die dag te tijd gekregen om haar zienswijze kenbaar te maken. Zij heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt. De onder 1.1.1 genoemde utb is gedagtekend 23 november 2012 en heeft betrekking op aangiften ten invoer die eiseres vanaf 25 tot en met 27 november 2009 heeft gedaan.
Bij brief van 29 november 2012 heeft verweerder eiseres op de hoogte gesteld van het voornemen de hiervoor onder 1.1.2 genoemde utb op te leggen en haar in de gelegenheid gesteld om op uiterlijk 12 december 2012 haar standpunt hierover kenbaar te maken. Op 12 december 2012 heeft de gemachtigde van eiseres per fax aan verweerder laten weten dat de geboden reactietermijn te kort is. De onder 1.1.2 genoemde utb is gedagtekend 13 december 2012 en heeft betrekking op aangiften ten invoer die eiseres vanaf 15 december 2009 tot en met 23 maart 2010 heeft gedaan.
Bij de stukken bevindt zich een e-mailbericht van 7 maart 2013 van [A] , destijds werkzaam bij [bedrijf C] , dat aan onder anderen de gemachtigden van eiseres is verzonden. Dit bericht houdt in:
“As per our conversation, I wanted to briefly explain what the process was in regards to ‘product blending” in our Canadian Storage Facilities.
[bedrijf C] purchased product from many US suppliers and Canadian Suppliers whom used many different feed stocks depending on their location, availability and economics.
US suppliers are mainly producers of “SOY based” Biodiesel which have specific characteristics once processed. SME has a very low cetane number and wide range of IV levels (“Typical” result with a range of 120-140 will rarely meet EN14112). “Soy” products do have a lower CFPP (Cold Filter Plugging Point), and is priced accordingly. Sulphur is also very low due to the processing
“TREEME” which is a” plant oil” based Biodiesel and is not processed or seen in the market very often. [bedrijf C] reasoning for purchasing this “OFF SPEC” product was solely for the purpose of blending down the CFPP (Cold Filter Plugging Point) based on the contractual agreement with [bedrijf A] . The one problematic scenario with “TREEME” is the extremely high “Sulphur” content. The mentioned product would not be able acceptable in the Biodiesel market as it would not pass ASTM requirements, this is why blending is the only option.
”Fame” is simply a blend of different biodiesel produced from multiple feed stocks to either correct an “OFF SPEC” product, meet contract specifications, or when it makes economic sense.
“TME” is produced from “Tallow Based” products and pertains more to the Canadian Suppliers. “Tallow based” products have many great qualities such as a higher cetane value, lower IV and low sulphur as well. “Tallow Based” products have a higher CLOUD/CFPP(the point where the product will solidify) which is the reason the product is blended off with other feed stock based products.
Prior to the execution of the project, my colleagues and I were educated on the different feed stock based products that were agreed upon by our traders and their counter party. Contracts were in place prior to the movement of any cargo. Under North American standards we were purchasing based on ASTM Standard (with exceptions [bedrijf I] , [bedrijf J] , [bedrijf K] ) and selling based on EN 14112 Standards.
With the above stated facts in place and aware of our storage capabilities in both locations, [bedrijf C] would have to calculate the number of cars offloaded to ensure EN14112 specification was met. NO cars were ever unloaded by our terminal unless specific instruction via email, phone conversation and or fax was given. All BOLs / COAs were also required by both terminals prior to arrival and discharge. of any vehicle. If there were any discrepancy between either party, it was addressed or the ralicar,truck or vessel would not offload. Periodically, specific test such as sulphur, CFPP, IV, and water were run by our third party inspector ( [inspector] ) to provide accurate and current specs.”
De rechtbank begrijpt dit bericht aldus dat EN 14214 is bedoeld waar EN 14112 staat.”
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan. In aanvulling hierop stelt het Hof het volgende vast.
In de periode waarin de litigieuze aangiften zijn gedaan (november 2009 tot en met maart 2010) bestond voor de heffing van omzetbelasting de fiscale eenheid [bedrijf A] . Deze fiscale eenheid beschikte over een zogeheten BTW-verleggingsnummer op de voet van artikel 23 van de Wet op de omzetbelasting 1968, onder nummer 006323741B01.
Tot de genoemde fiscale eenheid behoorde [bedrijf B] (geregistreerd in het handelsregister onder nummer [nummer] ). Op 18 juli 2012 heeft een juridische fusie plaatsgevonden tussen [bedrijf A] en [bedrijf B] , waarbij [bedrijf B] als verkrijgende rechtspersoon is opgetreden. [bedrijf B] heeft op diezelfde datum haar statutaire naam gewijzigd in [bedrijf A] .
Tot de stukken van het geding behoren acht Bindende oorsprongsinlichtingen (BOI’s), die op 2 oktober 2009 zijn afgegeven aan [bedrijf B] door [bedrijf L] te Essex, UK. Het betreft BOI’s voor goederen van GS-code 3824 90, met als omschrijving “Biodiesel manufactured through blending to meet EU quality standard EN14214”. De BOI’s vermelden als land van oorsprong: “Non-Preferential orgin: CANADA (CA) (Article 24 of Commission Regulation (EEC) No. 2913/92 as last amended)”. De BOI’s bevatten de volgende referentie nummers: UK 2009/030 (vermenging minimaal 20% Canadese biodiesel met maximaal 80% USA biodiesel), UK 2009/031 (vermenging minimaal 51% Canadese biodiesel met maximaal 49% USA biodiesel), UK 2009/067 (vermenging non-standard biodiesel van diverse oorsprong met maximaal 75% andere biodiesel en additieven van diverse oorsprong), UK 2009/068 (vermenging non-standard biodiesel van diverse oorsprong met maximaal 49% andere biodiesel en additieven van diverse oorsprong), UK 2009/069 (vermenging non-standard biodiesel van diverse oorsprong met maximaal 30% andere biodiesel en additieven van diverse oorsprong), UK 2009/070 (vermenging non-standard USA biodiesel met maximaal 30% andere biodiesel en additieven van US oorsprong), UK 2009/071 (vermenging non-standard USA biodiesel met maximaal 49% andere biodiesel en additieven van US oorsprong), UK 2009/072 (vermenging non-standard USA biodiesel met maximaal 75% andere biodiesel en additieven van US oorsprong).
Belanghebbende deed aangifte via het GPA-systeem (Geautomatiseerde Periodieke Aangifte). Bij deze GPA-aangiften heeft zij eerst aangifte gedaan voor de plaatsing van de biodiesel onder het stelsel van douane-entrepots vermeld in vak 37 (coderegel E.36) en code 71. Vervolgens heeft belanghebbende aangifte gedaan voor het plaatsen van de biodiesel onder een douaneregel in vak 37 (coderegel E.36) met code 45. Bij coderegel E12 heeft zij vermeld dat “FISC.EENH. [bedrijf A] ” de importeur is, en het BTW verleggingsnummer vermeld. Voorts is tussen partijen niet in geschil dat belanghebbende bij elke in geding zijnde GPA-aangifte de volgende stukken heeft gevoegd:
- een kopie van de facturen en contracten van [bedrijf A] Canada aan [bedrijf A] ,
- per aangifteregel voor de onderwerpelijke biodiesel een “aangifteberekening” met o.a. een berekening van de totale douanewaarde en verschuldigde rechten per schip, waarbij telkens is vermeld “VRV [bedrijf A] ”. In het vak “In te vullen door de commerciële afd” is vermeld: “Berekend aan [bedrijf B] ”.
3 Geschil in hoger beroep
In hoger beroep is tussen partijen primair in geschil of het beginsel van eerbiediging van de rechten van de verdediging is geschonden en, zo ja, of deze schending dient te leiden tot vernietiging van de bestreden UTB’s. Zo het gelijk ten aanzien van het primaire geschilpunt aan de inspecteur is, houdt subsidiair partijen verdeeld of belanghebbende als indirect vertegenwoordiger is opgetreden zodat haar een beroep toekomt op de ingebrachte BOI’s. Meer subsidiair is in geschil of ten aanzien van de door belanghebbende ingevoerde goederen een voldoende laatste ingrijpende bewerking heeft plaatsgevonden in Canada die aan de goederen de Canadese oorsprong verleent, en, zo ja, of met deze bewerking het vermoeden is gewettigd dat daarmee slechts ontduiking wordt beoogd. Indien de goederen niet van Canadese oorsprong zijn is in geschil of de nagevorderde bedragen door de inspecteur juist zijn berekend.
Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken. Voor hetgeen partijen ter zitting hebben aangevoerd wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting.