Home

Gerechtshof Amsterdam, 26-04-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:2025, 14/000620

Gerechtshof Amsterdam, 26-04-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:2025, 14/000620

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
26 april 2016
Datum publicatie
1 juni 2016
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2016:2025
Zaaknummer
14/000620

Inhoudsindicatie

De naheffingsaanslag omzetbelasting is terecht opgelegd. Belanghebbende is niet geslaagd in de op haar rustende bewijslast.

De omstandigheid dat de administratie van belanghebbende is zoekgeraakt bij verhuizingen van haar dochter tussen diverse ggz-instellingen ontslaat haar niet van de in artikel 15, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet OB gestelde verplichting om aan de hand van facturen het door haar geclaimde recht op aftrek van voorbelasting te staven met facturen.

Uitspraak

Kenmerk 14/00620

26 april 2016

uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] , belanghebbende,

tegen de uitspraak in de zaak met het kenmerk HAA 14/584 van de rechtbank Noord-Holland (de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 31 maart 2013 met dagtekening 29 juli 2013 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd voor een bedrag van € 2.592. Aan belastingrente is daarbij een bedrag van € 45 berekend. Gelijktijdig is aan belanghebbende bij beschikking een boete van € 259 opgelegd.

1.2.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 29 december 2013, de naheffingsaanslag gehandhaafd en de boetebeschikking vernietigd.

1.3.

Bij uitspraak van 11 juli 2014 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Het door belanghebbende tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 13 augustus 2014. De inspecteur heeft verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 februari 2016. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft in haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld waarbij belanghebbende is aangeduid als “eiseres” en de inspecteur als “verweerder”:

“1. Eiseres stelt zich ten doel een onderneming te drijven die tekeningen en schilderijen vervaardigt en verkoopt.

2. Eiseres heeft in het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 31 maart 2013 maandelijks aangifte omzetbelasting gedaan, waarin geen verschuldigde omzetbelasting is aangegeven, maar slechts voorbelasting.

De dochter van eiseres [Y] (hierna: de dochter) is degene die de administratie verzorgt voor eiseres. De administratie bevond zich bij de dochter. De dochter is enkele malen verhuisd, waarbij de administratie van eiseres is zoekgeraakt.

3. Verweerder is op 23 mei 2013 een boekenonderzoek bij eiseres gestart, waarbij de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2010 tot en met eerste kwartaal 2013 is beoordeeld. Naar aanleiding van de uitkomsten van dit onderzoek heeft verweerder onder meer de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd.”

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

In hoger beroep is in geschil of belanghebbende recht heeft op de door haar geclaimde teruggaaf van voorbelasting van in totaal € 2.592.

3.2.

Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken van het geding waaronder het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing