Gerechtshof Amsterdam, 24-03-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:2121, 15/00186
Gerechtshof Amsterdam, 24-03-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:2121, 15/00186
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 24 maart 2016
- Datum publicatie
- 8 juni 2016
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2016:2121
- Zaaknummer
- 15/00186
Inhoudsindicatie
Parkeerbelasting. Verschuldigde parkeerbelasting voor parkeren met eigen auto betaald, ondanks aanvinken verkeerde kenteken op Park-line app op mobiele telefoon.
Uitspraak
kenmerk 15/00186
24 maart 2016
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de heffingsambtenaar van de gemeente Bloemendaal, de heffingsambtenaar,
en het incidenteel hoger beroep van
[X] te [Y] , belanghebbende,
gemachtigde: mr. J.W. Spanjer (Trompenburg Advocaten),
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk HAA 14/2829 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) van 24 maart 2015 in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar.
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 28 december 2013 aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd ten bedrage van € 56,50 (hierna: de naheffingsaanslag).
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak, gedagtekend 16 juni 2014, de naheffingsaanslag gehandhaafd.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak van de heffingsambtenaar beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak van 24 maart 2015 heeft de rechtbank als volgt beslist:
“De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van de vernietigde uitspraak op bezwaar in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 980;
- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 45 vergoedt.”
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 29 april 2015. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend en daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft daarop gereageerd bij brief van 27 juli 2015.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 februari 2016. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Tussen partijen vaststaande feiten
De rechtbank heeft in onderdeel 1 van haar uitspraak (waarin belanghebbende wordt aangeduid als ‘eiseres’ en de heffingsambtenaar als ‘verweerder’) de navolgende feiten vastgesteld.
“1. Op 28 december 2013 om 11.53 uur heeft een parkeercontroleur geconstateerd dat de auto van eiseres (merk: Rover, kenteken [kentekennummer 1] ) stond geparkeerd aan de [A-straat] te [B] . Ter plaatse was op genoemde datum en genoemd tijdstip parkeerbelasting verschuldigd. Bij controle heeft de parkeercontroleur geconstateerd dat geen parkeerbelasting was betaald. Vervolgens is aan eiseres de in geding zijnde naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.”
Nu tegen de feitenvaststelling door de rechtbank, als hiervoor vermeld, door partijen geen bezwaren zijn ingebracht, gaat ook het Hof van die feiten uit. Voorts voegt het Hof daaraan de volgende feiten toe.
Tot de gedingstukken behoort een zogeheten screenshot van de (huidige) Park-line applicatie (hierna: app) op de mobiele telefoon van belanghebbende. Hierop staan drie kentekens vermeld, die aangeklikt kunnen worden: [kentekennummer 2] , [kentekennummer 3] en [kentekennummer 4] . Het als tweede genoemde kenteken betreft de (nieuwe) auto van belanghebbende. De andere kentekens betreffen de auto’s van kantoorgenoten van belanghebbende, namelijk de gemachtigde van belanghebbende en [C] .
Tot de gedingstukken behoort een e-mail van Customer Support van Park-line aan de gemachtigde van belanghebbende. Hierin is onder meer opgenomen:
“In onze systemen heb ik het bewijs van uw parkeeractie terug gevonden. Deze is onderstaand als afbeelding toegevoegd.
28-12-2013 10:31:54 28-12-2013 12:07:38 [klantnummer] [mobiel nummer] [kentekennummer 4] MobielWeb [B] ”
In het van het op de zitting verhandelde opgemaakte proces-verbaal is onder meer de volgende verklaring van de gemachtigde van belanghebbende opgenomen:
“Ik ben bereid om onder ede te verklaren dat mijn auto met het kenteken [kentekennummer 4] niet geparkeerd stond in [B] op de in de naheffingsaanslag genoemde datum en tijdstip en dat ik op dat tijdstip in Harlingen stond geparkeerd. Ik was op dat moment op bezoek bij mijn ouders. Die wonen op Terschelling en daar was ik met de feestdagen in dat jaar, ook op 28 december.
U vraagt of het nummer dat in de tot de gedingstukken behorende e-mail van Park-line staat vermeld ( [mobiel nummer] ) het mobiele telefoonnummer van belanghebbende is. Nee, dat is mijn mobiele telefoonnummer. Ik was niet in [B] ten tijde van de onderhavige parkeeractie, dus er is niet met mijn telefoon aangemeld. Het ligt aan Park-line dat mijn telefoonnummer vermeld staat in die e-mail. Ik vermoed dat mijn telefoonnummer automatisch door Park-line is gekoppeld aan mijn kenteken, zodat de vermelding van mijn telefoonnummer in de e-mail niet betekent dat de parkeeractie met mijn mobiele telefoon is aangemeld. Als er voor [C] ’s kentekennummer betaald zou zijn, zou zijn mobiele telefoonnummer in de e-mail hebben gestaan.”
In het van het op de zitting verhandelde opgemaakte proces-verbaal is onder meer de volgende verklaring van de heffingsambtenaar opgenomen:
“Ons hoger beroep gaat om het kennelijk ongegrond zijn van het bezwaar. Op het moment van de uitspraak op bezwaar was daar wel degelijk sprake van. Wij beroepen ons op de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 17 april 2014, 13/3751, omdat op dat moment geen andere jurisprudentie voorhanden was. Dat er naderhand door uw Hof anders is beslist, doet er niet aan af dat op het moment van de uitspraak op bezwaar wel degelijk sprake was van een kennelijk ongegrond bezwaar.
(…)
Ik betwist niet dat er is betaald voor de parkeeractie zoals die vermeld staat in de e-mail van Park-line, wel betwist ik dat hiervoor door belanghebbende (bevrijdend) is betaald. Als vast zou komen te staan dat belanghebbende voor deze parkeeractie betaald heeft, kan de naheffingsaanslag in stand blijven omdat de Hoge Raad nog geen arrest heeft gewezen hierover. Voor mij is echter van belang de uitspraak die er lag op het moment dat de naheffingsaanslag werd opgelegd en niet de latere uitspraken. In zoverre een ex tunc-beoordeling dus inderdaad. ”
3 3. Geschil in hoger beroep
In het principale hoger beroep is in geschil of het bezwaar van belanghebbende kennelijk onredelijk gegrond was en of de heffingsambtenaar daarom terecht voorbij is gegaan aan het verzoek van belanghebbende om te worden gehoord in de bezwaarfase.
In het incidentele hoger beroep is in geschil of de naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende is opgelegd.