Home

Gerechtshof Amsterdam, 31-05-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:2191, 15/00814 en 15/00815

Gerechtshof Amsterdam, 31-05-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:2191, 15/00814 en 15/00815

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
31 mei 2016
Datum publicatie
6 juli 2016
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2016:2191
Zaaknummer
15/00814 en 15/00815
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 67d

Inhoudsindicatie

Belanghebbende heeft met opzet zijn aangiften inkomstenbelasting onjuist ingevuld. Hem zijn terecht boeten opgelegd

Uitspraak

Kenmerken 15/00814 en 15/00815

31 mei 2016

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op de hoger beroepen van

[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: [Y] ),

tegen de uitspraak in de zaken met kenmerken HAA 15/1306 en 15/1406 van de rechtbank Noord- Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,

(mr. T.V. van der Veen en M.L.M Wassenaar).

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende op 26 september 2014 voor het jaar 2011 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 65.674 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 33.233 en bij beschikking een boete van € 4.984.

1.2.

De inspecteur heeft aan belanghebbende op 17 oktober 2014 voor het jaar 2012 een aanslag IB opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van

€ 66.104 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 43.677 en bij beschikking een boete van € 6.551.

1.3.

Na tegen de hiervoor gemelde aanslagen en tegen de boetebeschikkingen gemaakte bezwaren heeft de inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar, gedagtekend 9 februari 2015, beide aanslagen en de boetebeschikkingen gehandhaafd.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraken voor zover die de boetebeschikkingen betreffen beroepen ingesteld. Bij uitspraak van 30 september 2015 heeft de rechtbank de beroepen ongegrond verklaard.

1.5.

De tegen deze uitspraak door belanghebbende (in één geschrift) ingestelde hoger beroepen zijn bij het Hof ingekomen op 10 november 2015. De inspecteur heeft verweerschriften ingediend.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 mei 2016. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Tussen partijen vaststaande feiten

2.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (de rechtbank duidt belanghebbende aan als “eiser” en de inspecteur als “verweerder”):

“1. Eiser was in 2011 werkzaam bij [A] B.V. als bouwkundig opzichter. [A] B.V. is een adviserend ingenieurs- en projectmanagementbureau.

2. Eiser beschikte op 31 december 2010 over negen onroerende zaken met een WOZ-waarde van in totaal € 1.522.000. De onroerende zaak [adres] met een WOZ-waarde van € 307.000 betrof de eigen woning van eiser. De overige onroerende zaken - bestaande uit zes woningen en twee garageboxen - verhuurde eiser aan derden. De hypotheekschuld op de verhuurde onroerende zaken betrof in totaal € 557.562. Per 31 december 2011 had eiser in totaal tien onroerende zaken in zijn bezit met een WOZ-waarde van in totaal € 1.718.000. De eigen woning had ook in 2011 een WOZ-waarde van € 307.000 en de hypotheekschulden bedroegen per die datum in totaal

€ 782.562.

3. Eiser heeft op respectievelijk 18 juli 2012 en 19 april 2013 de papieren aangiftes ib/pvv 2011 en 2012 bij verweerder ingediend. De aangiftes bestonden uit het voorblad en de aangiftebladen 1, 3 en 7. Eiser heeft beide jaren het aangifteblad 5 waarin onder andere vragen over de waarde van verhuurde onroerende zaken van de belastingplichtige worden gesteld, niet meegezonden. Verweerder heeft vervolgens de onder het kopje “Procesverloop” vermelde aanslagen en vergrijpboetes aan eiser opgelegd.”

2.2.

Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de rechtbank in hoger beroep geen klachten aangevoerd. Het Hof gaat daarom van dezelfde feiten uit. Het Hof voegt nog de volgende feiten toe.

2.3.

In 2006 zijn aan belanghebbende (in brieven gericht aan het adres van belanghebbende) door de inspecteur een vragenbrief, een rappel en een vooraankondiging (tot het opleggen van navorderingsaanslagen IB 2001 en 2002 en afwijking van de aangifte IB 2003) gezonden in verband met de aangiften IB 2001 tot en met 2003. In de betreffende jaren was de aangifte onvolledig (2001) ingediend, dan wel waren de verhuurde onroerende zaken (hierna: de onroerende zaken) niet aangegeven (2002 en 2003).

2.4.

Belanghebbende liet zijn aangiften over de jaren 2007 tot en met 2009 verzorgen door een advieskantoor.

2.5.

Belanghebbende heeft over het jaar 2010, 2011 en 2012 de onroerende zaken (zoals genoemd onder 2 van de rechtbankuitspraak) niet aangegeven. De inspecteur heeft over het jaar 2010 een verzuimboete wegens het te laat doen van aangifte opgelegd. Over de jaren 2011 en 2012 heeft hij de onderhavige vergrijpboeten opgelegd.

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep in geschil of aan belanghebbende terecht boeten zijn opgelegd wegens, kort gezegd, het opzettelijk onjuist of onvolledig doen van aangifte (artikel 67d AWR).

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting van het Hof hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, van de uitspraken op bezwaar en van de boetebeschikkingen. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 Beslissing