Gerechtshof Amsterdam, 14-06-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:2434, 14/00635
Gerechtshof Amsterdam, 14-06-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:2434, 14/00635
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 14 juni 2016
- Datum publicatie
- 29 juni 2016
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2016:2434
- Zaaknummer
- 14/00635
Inhoudsindicatie
Douanerechten. UTB niet in strijd met verbod op reformatio in peius opgelegd.
Artikel 19 Communautair Douanewetboek
Artikel 220 Communautair Douanewetboek
Artikel 221 Communautair Douanewetboek
Uitspraak
Kenmerk 14/00635
14 juni 2016
uitspraak van de meervoudige douanekamer
op het hoger beroep van
[X B.V.] te [Z] , belanghebbende,
gemachtigde: mr. B.J.B. Boersma ( [A B.V.] te [A] ))
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk HAA 13/4838 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) van 8 juli 2014 in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 2 april 2013 een uitnodiging tot betaling (hierna: UTB) uitgereikt voor een bedrag van € 19.244,60, bestaande uit een bedrag van € 4.674,02 aan douanerechten op industriële producten en een bedrag van € 14.550,58 aan omzetbelasting.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar van 12 november 2013 de UTB gehandhaafd.
Bij uitspraak van 8 juli 2014 heeft de rechtbank het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof per fax ingekomen op 18 augustus 2014. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 mei 2016. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft in de onderdelen 1 t/m 7 van haar uitspraak (waarin belanghebbende wordt aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’ de volgende feiten vastgesteld:
“1. Op 24 augustus 2012 heeft eiseres aangifte gedaan tot plaatsing van een zending goederen onder de regeling extern communautair douanevervoer door middel van het document T1 (MRN 12NL00051010E11104). Uiterlijk op 1 september 2012 moesten de onder de regeling geplaatste goederen bij het douanekantoor van bestemming worden aangebracht. Eiseres is door verweerder ervan in kennis gesteld dat geen bewijs van de regelmatige beëindiging van de regeling is ontvangen, maar heeft geen gebruik gemaakt van de haar geboden gelegenheid daarop te reageren en de voor de zuivering van de regeling benodigde gegevens te verstrekken.
2. Met dagtekening 27 november 2012 heeft verweerder eiseres een utb van € 363,23 uitgereikt wegens niet-zuivering van het T1-document (hierna: de eerste utb). Dit bedrag bestaat uit € 57,92 douanerechten, € 180,31 omzetbelasting en een boete van € 125. Aangezien verweerder geen beschikking had over transactiegegevens is op basis van statistische gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek de douanewaarde van de goederen berekend op € 891.
3. Eiseres heeft op 6 december 2012 bezwaar gemaakt tegen deze utb. Op 18 december 2012 heeft eiseres per fax aan verweerder doen toekomen een factuur met dagtekening 21 augustus 2012 van [B Inc.] aan [C Inc.] waarbij een bedrag van USD 90.620 in rekening wordt gebracht ter zake de aankoop van vorenbedoelde goederen.
4. Bij brief van 20 december 2012 heeft verweerder eiseres uitgenodigd voor een hoorgesprek. In deze brief kondigt verweerder tevens aan dat hij van plan is om op grond van artikel 220 van het Communautair Douanewetboek (hierna: CDW) tot navordering over te gaan van een bedrag van € 4.674 aan douanerechten en € 14.550,58 aan omzetbelasting, aangezien de douanewaarde moet worden vastgesteld op de factuurwaarde van USD 90.620 (€ 72.799 naar de koers van 2 september 2012). Op 20 december 2012 heeft verweerder zijn voornemen ook telefonisch aan eiseres medegedeeld. Het hoorgesprek heeft plaatsgevonden op 25 februari 2013. De douanewaarde is daarbij niet ter sprake gekomen.
5. Op 20 maart 2013 heeft verweerder het bezwaar tegen de eerste utb ongegrond verklaard. In de uitspraak op bezwaar is - voor zover van belang – onder meer vermeld:
“Gevolgen van deze uitspraak.
Het gevolg van deze uitspraak is dat u binnenkort een uitnodiging tot betaling zult ontvangen in de vorm van een mededeling op grond van artikel 221 van het CDW. Er zal een bedrag aan omzetbelasting van € 14.550,58 en aan douanerechten op industrieel van € 4.674,02 worden nagevorderd op grond van artikel 220 van het CDW.”
6. Met dagtekening 2 april 2013 heeft verweerder de onderhavige utb (hierna: de tweede utb) uitgereikt.
7. Een brief van eiseres van 4 april 2013, ontvangen bij verweerder op 10 april 2013, houdt – voor zover van belang – onder meer in:
“Op 20 maart 2013 ontving ik van u een beslissing op het bezwaarschrift met uw kenmerk (…). In deze beslissing wijst u het bezwaar af en geeft u aan dat u een nieuwe UTB zult gaan opleggen voor een hoger bedrag aan douanerechten en omzetbelasting dan in eerste instantie is opgelegd.
Ik verzet mij tegen uw conclusie en zal wanneer u die nieuwe UTB toestuurt voor het hogere bedrag hier dan ook bezwaar tegen aantekenen. (…)”
3 3. Geschil in hoger beroep
In hoger beroep is uitsluitend nog in geschil of de UTB aan belanghebbende is uitgereikt in strijd met het verbod op reformatio in peius en – zo dit het geval is – of dit dient te leiden tot vernietiging van de UTB.