Gerechtshof Amsterdam, 05-04-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:2523, 15/00058
Gerechtshof Amsterdam, 05-04-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:2523, 15/00058
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 5 april 2016
- Datum publicatie
- 4 juli 2016
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2016:2523
- Zaaknummer
- 15/00058
Inhoudsindicatie
WOZ-waarde autoshowroom met werkplaats. Gelet op de concrete, recente gegevens van een van de vergelijkingsobjecten kan de slotsom geen andere zijn dan dat de heffingsambtenaar de waarde niet te hoog heeft vastgesteld.
Uitspraak
kenmerk 15/00058
5 april 2016
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X bv] te [Z] , belanghebbende,
gemachtigde: P.C.E. Uljee
tegen de uitspraak in de zaken met kenmerk AWB ALK 13/2088 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) van 19 januari 2015 in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Heerhugowaard , de heffingsambtenaar
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) met dagtekening 25 februari 2013 de waarde per de waardepeildatum 1 januari 2012 van de onroerende zaak [adres 1] te [Z] (hierna: het bedrijfspand) voor het jaar 2013 vastgesteld op € 1.571.000. Met de beschikking is in één geschrift bekendgemaakt de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2013.
Het daartegen door belanghebbende gemaakte bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak van 11 november 2013 ongegrond verklaard.
Het hiertegen ingestelde beroep heeft de rechtbank bij haar uitspraak ongegrond verklaard.
Het tegen de uitspraak van de rechtbank ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 5 februari 2015. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 11 februari 2016 heeft belanghebbende een nader stuk ingediend, waarvan een kopie is doorgezonden aan de inspecteur.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 maart 2016. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan partijen is verzonden.
2 Tussen partijen vaststaande feiten
De rechtbank heeft in haar uitspraak, waarin belanghebbende is aangeduid als ‘eiseres’ en de heffingsambtenaar als ‘verweerder’, de navolgende feiten vastgesteld.
“ 1. Eiseres is eigenaar en/of gebruiker van het bedrijfspand. Het bedrijfspand betreft een autoshowroom met werkplaats met een grondoppervlakte van 4.777 m². Het betreft een staalskeletbouw met deels stenen spouwmuren en deels dubbelwandige gevelplaat, plat dak van geprofileerde plaat met bitumineuze afwerking en een voorgevel van glas. Het bedrijfspand bestaat uit een showroom van 880 m², een sanitaire ruimte van 50 m², een opslag van 400 m², een opslag van 120 m², een opslag op de 1ste verdieping van 120 m², een werkplaats van 380 m², een werkplaats van 680 m² en een verharding.
2. In de beroepsfase heeft verweerder een taxatierapport, opgemaakt op 14 oktober 2014 door [A] , makelaar en taxateur, overgelegd. In dit taxatierapport is de waarde in het economisch verkeer van het bedrijfspand met behulp van de huurwaardekapitalisatie- methode getaxeerd op € 1.968.000. ok is de gecorrigeerde vervangingswaarde (hierna: GVW) berekend en wel op € 1.868.000.
De waarde van € 1.968.000 van het bedrijfspand volgens de huurwaardekapitalisatie-methode is in het taxatierapport als volgt opgebouwd:
Deelobject |
Oppervlakte m² |
Huur per m² |
Huurwaarde |
Kap. |
Waarde |
Showroom |
880 |
€ 85 |
€ 74.800 |
13 |
€ 972.400 |
Sanitaire ruimte |
50 |
€ 50 |
€ 2.500 |
13 |
€ 32.500 |
Opslag |
400 |
€ 45 |
€ 18.000 |
13 |
€ 234.000 |
Opslag |
120 |
€ 45 |
€ 5.400 |
13 |
€ 70.200 |
Opslag 1ste verd. |
120 |
€ 25 |
€ 3.000 |
13 |
€ 39.000 |
Werkplaats |
380 |
€ 45 |
€ 17.100 |
13 |
€ 222.300 |
Werkplaats |
680 |
€ 45 |
€ 30.600 |
13 |
€ 397.000 |
Totaal |
Verweerder heeft hierbij gebruik gemaakt van twee vergelijkingsobjecten. Het eerste vergelijkingsobject betreft de [adres 2] te [Q] . Dit betreft een autoshowroom met werkplaats en dit objectis verkocht op 13 juli 2012 voor € 638.750. Verweerder hanteert ten aanzien van de [adres 2] in het taxatierapport de volgende getallen:
Deelobject |
Oppervlakte m² |
Huur per m² |
Huurwaarde |
Kap. |
Waarde |
Kantoor |
70 |
€ 95 |
€ 6.650 |
13,2 |
€ 87.700 |
Showroom |
260 |
€ 100 |
€ 26.000 |
13,2 |
€ 343.200 |
Werkplaats |
240 |
€ 65 |
€ 15.600 |
13,2 |
€ 205.920 |
Totaal |
€ 48.250 |
€ 636.900 |
Het tweede vergelijkingsobject betreft de [adres 3] te [R] . Het betreft een autoshowroom met werkplaats en dit objectis verkocht op 22 november 2012 voor
€ 1.330.000. Drie maanden na verkoop is het pand aan een derde verhuurd met een huurprijs van € 115.000 per jaar. Verweerder hanteert in het taxatierapport ten aanzien van dit object de volgende getallen:
Deelobject |
Oppervlakte m² |
Huur per m² |
Huurwaarde |
Kap. |
Waarde |
Kantine 1ste verd |
26 |
€ 60 |
€ 1.560 |
13,3 |
€ 20.748 |
Kantoor |
55 |
€ 75 |
€ 4.125 |
13,3 |
€ 54.862 |
Kantoor 1ste verd |
52 |
€ 65 |
€ 3.380 |
13,3 |
€ 44.954 |
Showroom |
680 |
€ 95 |
€ 64.640 |
13,3 |
€ 859.180 |
Opslag/magazijn |
130 |
€ 45 |
€ 5.850 |
13,3 |
€ 77.805 |
Werkplaats |
434 |
€ 45 |
€ 19.530 |
13,3 |
€ 259.749 |
Overige ruimte |
26 |
€ 25 |
€ 650 |
13,3 |
€ 8.645 |
Totaal |
€ 99.695 |
€ 1.325.943 |
”
Nu tegen de feitenvaststelling door de rechtbank, als hiervoor vermeld, door partijen geen bezwaren zijn ingebracht, gaat ook het Hof van die feiten uit. Daaraan voegt het Hof de volgende feiten toe.
Bij haar nader stuk van 11 februari 2016 heeft de gemachtigde een rekenschema, opgesteld door [B] , taxateur van [bedrijfsnaam] , gevoegd waarin de (bruto-)kapitalisatiefactor op 10,6 uitkomt. Ook is een door deze taxateur opgestelde ‘taxatiekaart incourant’ bijgevoegd waarin de gecorrigeerde vervangingswaarde van het bedrijfspand wordt berekend op € 1.429.972.
Ter zitting van het Hof heeft [B] onder meer het volgende verklaard:
“Het pand [adres 3] is verhuurd verkocht en is dus geen goed vergelijkingsobject.
De firma [C] die het gekocht heeft zat er in. Ook de gemeente [R] is van mening dat een correctie dient plaats te vinden op de verkoopprijs van het pand [adres 3] .
Pas in de bezwaarfase is de gemeente met de vergelijkingsobjecten gekomen waar we nu over discussiëren. Wij moesten procederen om de vraag beantwoord te zien wat de verkopen en de huren zijn.
U zegt mij dat ik in mijn stukken geen opmerking heb gemaakt over de door de heffingsambtenaar gebruikte huurwaarden. Ik heb wel een algemene opmerking gemaakt over hoe het kan dat een en dezelfde makelaar drie waardes kan taxeren voor hetzelfde pand met dezelfde peildatum.
Ik vind het vervelend dat de heffingsambtenaar niet zijn vastgestelde waarde verdedigt, maar een veel hogere waarde.
In mijn berekening van de gecorrigeerde vervangingswaarde heb ik 40% economische veroudering in aanmerking genomen. Ik vind dat een juist percentage omdat er bij dit soort panden uit de jaren 80 een veel grotere leegstand is dan bij nieuwere autobedrijven.
Ik vind het vreemd dat de heer [A] zegt dat hij heeft geknipt en geplakt in de berekeningen om tot zijn kapitalisatiefactor van 11,5 te komen. De overgelegde stukken zijn immers uitdraaien van computerberekeningen. De berekening deugt hoe dan ook niet. Bij een leegstandsrisico van 0,8% kom je nog niet eens op één maand per 10 jaar. ”
Namens de heffingsambtenaar is ter zitting van het Hof het volgende verklaard:
“Het enige dat ik in eerste termijn nog wil toevoegen is dat wij het huurcontract van het pand [adres 3] hebben ontvangen. Hieruit blijkt dat het pand leeg is verkocht in november 2012. Pas daarna, in januari 2013, is de huurovereenkomst gesloten. Het pand is derhalve in lege staat verkocht en voldoet daarmee aan de ficties van de Wet WOZ. Wanneer een pand in verhuurde staat wordt verkocht, dan dient om die reden een correctie op de verkoopprijs plaatst te vinden. Dat hoeft bij de transactie van het pand [adres 3] dus niet.
U houdt mij voor dat de berekening van het saldo van de huurwaardebedragen in het rapport van 14 mei 2015 niet klopt en dat de huurwaardebedragen in dat rapport hoger zijn dan in mijn taxatierapport in eerste aanleg. Dat komt omdat ik in hoger beroep extra huurgegevens heb gekregen, namelijk [adres 4] in [S] . Ik heb de laagste huren genomen en ben daarbij uitgegaan van de huurcijfers van [adres 4] en de verkoopgegevens van [adres 2] . Ik heb een hele voorzichtige manier van taxeren gebruikt.
De taxateur zegt dat ik een hogere waarde verdedig en niet de vastgestelde waarde. Dat komt namelijk omdat in eerste instantie op grote schaal wordt getaxeerd en dan wordt een bepaalde waarde vastgesteld die misschien niet altijd even punctueel is. Van showrooms hebben wij weinig gegevens. In de bezwaarfase hebben we meer tijd om panden goed te taxeren.
U vraagt mij naar de door de belanghebbende berekende gecorrigeerde vervangingswaarde. Ik heb moeite met een economische veroudering van 40%. Dat lijkt mij echt te veel. Er is sprake van leegstand in dit segment, maar lang geen 40%. Ik zie een discrepantie met de factor voor leegstand in de berekening volgens de huurwaardekapitalisatiemethode. Als je daarin uitgaat van een leegstand van 10% moet de economische veroudering ook 10% zijn.
Bij het pand [adres 3] staat in mijn berekening van de kapitalisatiefactor een huur van € 155.000. Ik denk dat het een tikfout is.
De taxateur reageert hierop: Maar dat zou betekenen dat de kapitalisatiefactor omhoog gaat.
De heffingsambtenaar: Er is geknipt en geplakt in de berekening. Ik heb inderdaad een fout gemaakt. Maar uiteindelijk kom je op hetzelfde uit omdat bij het vergelijkingsobject [adres 3] dezelfde fout wordt gemaakt. De berekeningen als zodanig zijn onjuist; die kan je weggooien.”
3 Geschil in hoger beroep
In hoger beroep is evenals in eerste aanleg in geschil of de waarde van het bedrijfspand te hoog is vastgesteld, en of belanghebbende recht heeft op een proceskostenvergoeding.